Beoordeling
1. De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep onder meer aan dat de betrokkene door het niet horen door de officier van justitie in zijn belangen is geschaad en dat het niet horen niet zonder rechtsgevolg kan blijven.
2. Ingevolge artikel 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 7, tweede lid, van de WAHV moet de officier van justitie de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Hij kan daar, voor zover hier van belang, alleen van afzien, indien het beroep kennelijk ongegrond is.
3. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in het administratief beroepschrift, waarin hij heeft verzocht om te worden gehoord indien het beroep geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, de gedraging heeft betwist. Gelet hierop had de officier van justitie, die het beroep ongegrond achtte, de gemachtigde moeten horen.
4. De kantonrechter heeft overwogen dat niet kan worden gezegd dat door het niet horen de betrokkene is benadeeld. De kantonrechter heeft, met een beroep op artikel 6:22 Awb, afgezien van vernietiging van de beslissing van de officier van justitie.
5. Ingevolge artikel 6:22 van de Awb kan een besluit waartegen beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel door het orgaan dat op het beroep beslist, in stand worden gelaten indien blijkt dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
6. Het horen in administratief beroep dient een aantal belangen. In de totstandkomings-geschiedenis van de Awb is, voor zover hier van belang, erop gewezen dat het horen ertoe kan dienen om degene die niet goed in staat is om zijn bezwaren schriftelijk te verwoorden, de gelegenheid te bieden de bezwaren mondeling toe te lichten, om nadere informatie van het overheidsorgaan te krijgen en verder om door uitwisseling van informatie en standpunten het vertrouwen van de burger in de overheid - ook als hij geen gelijk krijgt - te versterken.
7. Niet kan worden geoordeeld dat de betrokkene in deze zaak niet in deze met het horen gediende belangen is geschaad. De officier van justitie heeft in de fase van het administratief beroep ook niet een zodanige compensatie geboden dat geoordeeld zou kunnen worden dat, ondanks de schending van de hoorplicht, van benadeling geen sprake is. Het hof merkt in dit verband op dat de officier van justitie in het kader van de rechtsbescherming op grond van de WAHV een eigen relevante positie heeft en, anders dan de kantonrechter, ook op doelmatigheidsgronden sanctiebeschikkingen kan wijzigen of ongedaan maken, terwijl bovendien de kantonrechter eerst na voorafgaande zekerheidstelling aan de inhoudelijke bezwaren kan toekomen.
8. Gelet op het voorgaande doet zich de uitzondering van artikel 6:22 van de Awb niet voor, zodat de beslissing van de officier van justitie niet in stand kan worden gelaten. De kantonrechter heeft het tegen die beslissing gerichte beroep dan ook ten onrechte ongegrond verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren, die beslissing vernietigen en beoordelen of de onderliggende sanctiebeschikking in stand kan blijven.
9. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van "motorvoertuig zonder duidelijk zichtbaar achter voorruit geplaatste parkeerschijf met aangegeven begintijd parkeren bij blauwe streep" welke gedraging zou zijn verricht op 18 oktober 2013 om 19:37 uur op de Churchillweg te Wageningen met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
10. Met betrekking tot de gedraging voert de gemachtigde aan dat geen sprake is geweest van parkeren maar van laden en lossen en dat de blauwe streep en de bebording ter plaatse onvoldoende zichtbaar waren. De gemachtigde van de betrokkene trekt de waarde van het door de verbalisant onder ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal in twijfel. De gemachtigde heeft verschillende door de verbalisant opgemaakte processen-verbaal met een beroep op de Wob opgevraagd. Uit de analyse van die processen-verbaal blijkt dat de verbalisant meer dan incidenteel in weerwil van het gestelde in het proces-verbaal, niet gedurende minimaal tien minuten kan hebben waargenomen dat er geen laad- of losactiviteiten hebben plaatsgevonden. De gemachtigde is van mening dat, gezien de gemotiveerde bezwaren, een aanvullend proces-verbaal behoorde te worden opgemaakt. Gelet op deze bijzondere omstandigheden moet de sanctie worden vernietigd, worden gematigd of worden kwijtgescholden, aldus de gemachtigde van de betrokkene.
11. De onder 9. genoemde gedraging betreft een overtreding van artikel 25 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Het bepaalde in artikel 25 van het RVV 1990 houdt in dat, ingeval in een parkeerschijfzone wordt geparkeerd, slechts mag worden geparkeerd op daartoe bestemde plaatsen, zijnde als zodanig aangeduid of voorzien van een blauwe streep, met gebruikmaking van een parkeerschijf waarop de tijd waarop het parkeren is aangevangen is aangegeven. Voorts mag de toegestane parkeertijd niet zijn verstreken. Ingeval één of meerdere van deze vereisten niet word(t)(en) nageleefd, is er sprake van overtreding van artikel 25 van het RVV 1990.
12. Artikel 1, aanhef en onder ac, van het RVV 1990 verstaat onder parkeren:
“Het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.”
13. Onder onmiddellijk laden of lossen van goederen dient te worden verstaan het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is (HR 12 mei 1999, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:HR:1999:AA2760). 14. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
15. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in: "Ik zag dat het voertuig op een tijdstip waarop het gebruik van een parkeerschijf verplicht was, niet was voorzien van een parkeerschijf. De aangegeven tijdsruimte op het (onder)bord luidde: ma t/m do 9-18h vr 9-21h za 9-17h. (…)
Als bestuurder van een motorvoertuig op meer dan twee wielen parkeren op plaatsen die zijn voorzien van een blauwe streep, terwijl motorvoertuig niet is voorzien van een duidelijk zichtbare achter de voorruit geplaatste parkeerschijf, waarop het tijdstip staat aangegeven waarop met parkeren is begonnen. Voertuig stond geparkeerd in een parkeerschijfzone (P-zone) (verkeersbord E10) voertuig stond in een parkeervak langs een blauwe streep geparkeerd, zonder duidelijk zichtbare parkeerschijf. Gedurende tien minuten geen los- en/of laadactiviteiten waargenomen. Er was in zijn geheel geen parkeerschijf aanwezig voordat men de blauwe parkeerschijfzone in rijdt wordt dat duidelijk aangegeven met bebording verkeersbord E10, zowel P-zone als einde P-zone."
16. Gelet op de verklaring van de verbalisant en hetgeen door de betrokkene is aangevoerd, stelt het hof vast dat het voertuig van de betrokkene gedurende enige tijd op de betreffende plaats heeft gestaan. Naar het oordeel van het hof is in het onderhavige geval sprake van parkeren in de zin van artikel 1, aanhef en onder ac, van het RVV 1990. Voor het hof is van belang dat de gemachtigde namens de betrokkene heeft verklaard dat de betrokkene de auto heeft laten stilstaan en de auto heeft verlaten om zich bij een winkelbedrijf te oriënteren op de aankoop van een stofzuiger, niet om een reeds gekochte stofzuiger op te halen, waarbij het hof nog in het midden laat of een stofzuiger een goed is van enig gewicht of omvang in de zin van artikel 1, aanhef en onder ac, van het RVV 1990. Naar het oordeel van het hof is er daarom geen sprake van het laten stilstaan voor het onmiddellijk in- en/of uit laten stappen van personen dan wel het onmiddellijk laden en/of lossen van goederen. De omstandigheid dat de betrokkene minder dat tien minuten afwezig zou zijn geweest doet daaraan niet af. Het hof zal derhalve voorbij gaan aan de door de gemachtigde overgelegde analyse van de overige processen-verbaal.
17. Door de betrokkene is niet betwist dat zij op de onder 9. genoemde datum, tijd en plaats geen parkeerschijf heeft gebruikt. Voorts kan op basis van het proces-verbaal van de verbalisant worden vastgesteld dat de betrokkene haar voertuig heeft geparkeerd in een parkeerschijfzone. Gelet hierop is, naar het oordeel van het hof, komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
18. Vervolgens dient, gelet op het gevoerde verweer dat de blauwe streep en de bebording ter plaatse onvoldoende zichtbaar waren, het hof te beoordelen of de gedraging is verricht onder zodanige omstandigheden dat het opleggen van een sanctie niet te billijken valt dan wel dat matiging van de sanctie gerechtvaardigd is.
19. De door de gemachtigde ingebrachte foto's in aanmerking genomen, is het hof van oordeel dat er geen sprake was van een zodanig onduidelijke situatie, dat de betrokkene in redelijkheid geen verwijt zou kunnen worden gemaakt van deze gedraging. Op de foto's die de gemachtigde van de betrokkene heeft overgelegd is bij de wegversmalling aan de linkerzijde van de weg, via welke de betrokkene de parkeerschijfzone is ingegaan, het bord E10 duidelijk te zien is. Dat de betrokkene het bord niet heeft kunnen waarnemen acht het hof, gelet op hetgeen gemachtigde hier tegenover heeft gesteld, niet aannemelijk.
20. Voorts is het hof niet aannemelijk geworden dat de blauwe streep ten tijde van de gedraging door slijtage niet meer als zodanig zichtbaar en herkenbaar was. Op de door de gemachtigde overgelegde foto, die zou zijn genomen op 15 november 2013 omstreeks 17:00 uur, is de betreffende parkeerplaats te zien die deels bedekt is door bladeren. Op de trottoirrand van het parkeervak is geen blauwe streep aangebracht. Deze is echter aan de zijde van de rijbaan aangebracht. Van een weggebruiker mag worden verwacht dat hij oplettend is op de voor hem geldende verkeerstekens. Eventueel dient hij er zich na het parkeren van te vergewissen of stilstaan en parkeren op de betreffende plaats voor hem toegestaan is. Dit geldt te meer in onder de door de gemachtigde geschetste weersomstandigheden, dat het regende en donker was. Naar het oordeel van het hof had de betrokkene de blauwe streep kunnen en moeten zien, als zij zich van de (niet-)aanwezigheid van de streep had vergewist, door zich niet alleen aan de zijde waar zij het voertuig heeft verlaten te vergewissen van de aanwezigheid van de blauwe streep, maar ook aan de andere zijde van het voertuig. Dat heeft zij echter niet gedaan, zo heeft de gemachtigde desgevraagd ter zitting meegedeeld. Dat de betrokkene de streep niet heeft opgemerkt, is derhalve een omstandigheid die voor haar rekening komt.
21. Het hof ziet in hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd derhalve geen aanleiding om de sanctie te matigen of achterwege te laten. Derhalve zal het hof het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.
22. Het hof acht termen aanwezig om een proceskostenvergoeding toe te kennen. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof is genoegzaam aannemelijk geworden dat de gemachtigde beroepsmatig rechtsbijstand verleent. De omstandigheid dat hij dat in dit geval aan zijn meerderjarige, niet bij hem inwonende, dochter verleent, doet hieraan niet af. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor zover gemaakt in de fase van het beroep bij de kantonrechter en in hoger beroep voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter, het verschijnen ter zitting bij de kantonrechter, het indienen van een hoger beroepschrift, het indienen van een nadere toelichting en het verschijnen ter zitting in hoger beroep. Aan het indienen van een beroepschrift en aan het verschijnen ter zitting dient één punt te worden toegekend. Aan het indienen van een nadere toelichting dient een halve punt te worden toegekend. Voor beroepschriften ingediend na 1 januari 2015 bedraagt de waarde per punt € 490,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 1102,50 (= 4,5 x € 490,- x 0,5).
23. Met betrekking tot het verzoek om vergoeding van de reiskosten voor het bijwonen van de zitting bij de kantonrechter en voor het bijwonen van de zitting bij het hof overweegt het hof dat, de in verband met het beroep en het hoger beroep door de gemachtigde van betrokkene gemaakte reiskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu betrokkene zelf niet aanwezig is geweest bij de zitting bij de kantonrechter en de zitting bij het hof en het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voorziet in vergoeding van de door een professionele gemachtigde gemaakte reiskosten (vgl. ECLI:NL:CRVB:2009:BJ0790). Het hof zal het verzoek in zoverre afwijzen. Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 17 januari 2014;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 1102,50;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Dörholt als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.