In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vaststelling van kinder- en partneralimentatie na de echtscheiding van partijen. De man en de vrouw zijn in 2003 gehuwd en hebben samen twee kinderen, geboren in 1997 en 1998. De man heeft in eerste aanleg verzocht om de echtscheiding uit te spreken en de alimentatie voor de kinderen te verlagen. De rechtbank heeft op 29 oktober 2014 de echtscheiding uitgesproken en de alimentatie vastgesteld op € 535,-- per kind per maand en € 1.738,-- per maand voor de vrouw. De man is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij verzoekt om de kinderalimentatie te verlagen en de partneralimentatie te limiteren. De vrouw heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om een hogere partneralimentatie. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van beide partijen en de behoeften van de kinderen. Het hof heeft geoordeeld dat de door de rechtbank vastgestelde alimentatiebedragen in stand blijven, omdat de man voldoende draagkracht heeft om aan zijn verplichtingen te voldoen. De verzoeken van de man tot verlaging van de alimentatie zijn afgewezen, evenals zijn verzoek om de duur van de partneralimentatie te limiteren. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd.