In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van de voormalige bewindvoerder van verzoekster. De zaak betreft een onderbewindstelling waarbij de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland eerder had geoordeeld dat de voormalige bewindvoerder tekort was geschoten in zijn zorgplicht. Verzoekster, die in hoger beroep ging, stelde dat de voormalige bewindvoerder aansprakelijk was voor schade die zij had geleden als gevolg van zijn handelen en nalaten. De kantonrechter had in eerste aanleg de schade vastgesteld op € 906,04, maar verzoekster verzocht het hof om deze schade te verhogen en ook immateriële schadevergoeding te erkennen.
Het hof oordeelde dat de voormalige bewindvoerder inderdaad tekort was geschoten in zijn zorgplicht, maar wees het verzoek om immateriële schadevergoeding af. Het hof stelde de schade vast op een totaalbedrag van € 1.893,45, dat de voormalige bewindvoerder aan verzoekster moest vergoeden. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bewindvoerders en de voorwaarden waaronder zij aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schade die hun cliënten lijden.
De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van aansprakelijkheid van bewindvoerders verduidelijkt en de voorwaarden voor schadevergoeding onder het Burgerlijk Wetboek uiteenzet. Het hof heeft de eerdere beschikking van de kantonrechter deels vernietigd en de schadevergoeding verhoogd, maar de verzoeken van verzoekster om immateriële schadevergoeding zijn afgewezen.