ECLI:NL:GHARL:2016:2128

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2016
Publicatiedatum
16 maart 2016
Zaaknummer
200.177.208/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de bewindvoerder bij onderbewindstelling en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van de voormalige bewindvoerder van verzoekster. De zaak betreft een onderbewindstelling waarbij de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland eerder had geoordeeld dat de voormalige bewindvoerder tekort was geschoten in zijn zorgplicht. Verzoekster, die in hoger beroep ging, stelde dat de voormalige bewindvoerder aansprakelijk was voor schade die zij had geleden als gevolg van zijn handelen en nalaten. De kantonrechter had in eerste aanleg de schade vastgesteld op € 906,04, maar verzoekster verzocht het hof om deze schade te verhogen en ook immateriële schadevergoeding te erkennen.

Het hof oordeelde dat de voormalige bewindvoerder inderdaad tekort was geschoten in zijn zorgplicht, maar wees het verzoek om immateriële schadevergoeding af. Het hof stelde de schade vast op een totaalbedrag van € 1.893,45, dat de voormalige bewindvoerder aan verzoekster moest vergoeden. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bewindvoerders en de voorwaarden waaronder zij aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schade die hun cliënten lijden.

De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van aansprakelijkheid van bewindvoerders verduidelijkt en de voorwaarden voor schadevergoeding onder het Burgerlijk Wetboek uiteenzet. Het hof heeft de eerdere beschikking van de kantonrechter deels vernietigd en de schadevergoeding verhoogd, maar de verzoeken van verzoekster om immateriële schadevergoeding zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.177.208/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 2413274 BH VERZ 13-7094)
beschikking van de familiekamer van 10 maart 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. M.E. Goudriaan, kantoorhoudend te Almere,
tegen
[verweerder], als zodanig handelde onder de naam [B] B.V. i.o.,
wonende te [A] ,
en
[B1] B.V.,
kantoorhoudend te [A] ,
tezamen verder te noemen: de voormalige bewindvoerder,
verweerders in hoger beroep,
advocaat voorheen: mr. J.A.C. van den Brink, thans zonder advocaat.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 18 juni 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 17 september 2015, is [verzoekster] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. [verzoekster] verzoekt het hof die beschikking gedeeltelijk te vernietigen (het hof leest: te vernietigen voor zover het de afwijzing van een deel van de door [verzoekster] gestelde schadeposten betreft) en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de voormalige bewindvoerder, naast het reeds in de beschikking bepaalde, eveneens aansprakelijk is voor de schade van [verzoekster] ten aanzien van:
- [C] , zijnde een bedrag van € 1.176,65;
- [D] , zijnde een bedrag van € 987,41;
- de door [verzoekster] geleden immateriële schade ad € 775,-,
alsmede te bepalen dat de voormalige bewindvoerder deze schade ad totaal € 2.939,06 aan [verzoekster] dient te vergoeden binnen veertien dagen na (het hof leest:) betekening van de in deze procedure te wijzen beschikking, met veroordeling van de voormalige bewindvoerder in de kosten van de procedure.
Ter zitting heeft [verzoekster] haar verzoek verminderd, in die zin dat zij haar verzoek tot vergoeding van de schade ten aanzien van [C] , ad € 1.176,65, heeft ingetrokken.
2.2
De voormalige bewindvoerder heeft binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 20 oktober 2015 een journaalbericht van 19 oktober 2015 namens mr. Goudriaan met
bijlagen;
- op 3 november 2015 een fax van gelijke datum van mr. Van den Brink.
2.4
De voormalige bewindvoerder heeft het hof bij brief van 4 februari 2016 bericht dat hij niet ter zitting van 8 februari 2016 aanwezig zal zijn.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 8 februari 2016 plaatsgevonden. [verzoekster] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat.

3.De vaststaande feiten

3.1
Bij beschikking van 1 juni 2012 heeft de kantonrechter van de (voormalige) rechtbank Zwolle-Lelystad alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [verzoekster] onder bewind gesteld. De kantonrechter heeft [verweerder] , als zodanig handelende onder de naam [B] B.V. (i.o.), als bewindvoerder benoemd.
3.2
Bij beschikking van 21 mei 2013 heeft de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, [verweerder] ontslagen als bewindvoerder en [B1] B.V. benoemd als opvolgend bewindvoerder.
3.3
Bij beschikking van 17 september 2013 heeft de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, het bewind over de goederen van [verzoekster] opgeheven.
3.4
Bij verzoekschrift, ingekomen bij het bewindsbureau van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, op 29 oktober 2014, heeft [verzoekster] € 4.138,22 plus de wettelijke rente verzocht uit hoofde van schade door haar geleden als gevolg van het handelen / nalaten van de voormalige bewindvoerder ten tijde van het bewind over
[verzoekster] .
3.5
De voormalige bewindvoerder heeft ter zitting van de kantonrechter verweer gevoerd.
3.6
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, vastgesteld dat de voormalige bewindvoerder tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder, dat de tekortkoming hem kan worden toegerekend en dat de voormalige bewindvoerder aansprakelijk is jegens [verzoekster] voor de door haar geleden schade. De kantonrechter heeft deze schade op € 906,04 vastgesteld en de voormalige bewindvoerder veroordeeld om tegen kwijting binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak aan [verzoekster] het bedrag van € 906,04 te betalen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (verder te noemen: BW) is een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekort schiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.
Op grond van artikel 1:362 BW (dat ingevolge artikel 1:445 lid 5 BW van overeenkomstige toepassing is bij bewind) kan de kantonrechter de schade vaststellen, die de rechthebbende door slecht bewind van de voormalige bewindvoerder heeft geleden en de voormalige bewindvoerder tot vergoeding daarvan veroordelen.
[D]
4.2
[verzoekster] stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter haar verzoek ten aanzien van de administratie- en incassokosten ad € 987,41, waarmee de vordering aan [D] is verhoogd, ten onrechte heeft afgewezen. [verzoekster] stelt dat de voormalige bewindvoerder op de hoogte was van deze schuld maar heeft nagelaten een betalingsregeling te treffen hoewel hiertoe wel financiële middelen beschikbaar waren.
4.3
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van het hof genoegzaam gebleken dat de voormalige bewindvoerder op 31 oktober 2012 per e-mail contact heeft gehad met [D] en op 29 juli 2013 telefonisch contact heeft gehad met GGN Gerechtsdeurwaarders over de vordering van [D] . Naar het oordeel van het hof staat hiermee vast dat de voormalige bewindvoerder op de hoogte was van deze vordering. Het had derhalve op zijn weg gelegen om zicht te krijgen op de status en de hoogte van deze vordering. In eerste aanleg heeft de voormalige bewindvoerder gesteld dat [verzoekster] hem niet voorzag van afdoende informatie maar nu hij op de hoogte was van het bestaan van deze schuld had het op zijn weg gelegen om zelf bij [D] te informeren naar de hoogte van de schuld. Hij heeft echter nagelaten om in een tijdig stadium, teneinde incassokosten te voorkomen, in overleg te treden met [D] en/of de deurwaarder om tot een (afbetalings)regeling te komen en/of om betalingen te verrichten op de schuld van [verzoekster] . Dit terwijl hij wel extra bedragen aan [verzoekster] heeft uitgekeerd en er derhalve financiële middelen beschikbaar waren om op deze schuld af te lossen. Het hof is van oordeel dat de voormalige bewindvoerder met betrekking tot de vordering van [D] toerekenbaar is tekortgeschoten in de financiële zorg die in een dergelijk geval van een bewindvoerder mag worden verwacht. Het hof zal het verzoek van [verzoekster] derhalve toewijzen voor zover dit ziet op de schade van [verzoekster] voortkomend uit de vordering van [D] .
De immateriële schadevergoeding
4.4
[verzoekster] stelt dat de kantonrechter haar verzoek om immateriële schadevergoeding ten onrechte heeft afgewezen.
4.5
Het hof wil wel aannemen dat [verzoekster] geleden heeft onder de gevolgen die het tekortschieten van de voormalige bewindvoerder hebben teweeggebracht, maar zulks leidt niet zonder meer tot een aanspraak op immateriële schadevergoeding ofwel smartengeld. Artikel 6:106 BW regelt onder welke voorwaarden een benadeelde aanspraak kan maken op immateriële schadevergoeding. Er kan slechts aanspraak bestaan op immateriële schadevergoeding indien er een grondslag is voor aansprakelijkheid van de veroorzaker, zoals in het onderhavige geval een toerekenbare tekortkoming. Als de aansprakelijkheid vast staat, kent het Nederlandse recht slechts onder bepaalde voorwaarden een aanspraak op vergoeding voor nadeel niet zijnde vermogensschade (immateriële schadevergoeding) aan de benadeelde toe. Op basis van artikel 6:106 BW kan iemand aanspraak maken op een dergelijke schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen,
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast of
c. indien het nadeel gelegen is in aantasting van de nagedachtenis van een overledene en toegebracht is aan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, de geregistreerde partner of een bloedverwant tot in de tweede graad van de overledene, mits de aantasting plaatsvond op een wijze die de overledene, ware hij nog in leven geweest, recht zou hebben gegeven op schadevergoeding wegens het schaden van zijn eer of goede naam.
4.6
Namens [verzoekster] is ter zitting betoogd dat de voormalige bewindvoerder door zonder deugdelijke opleiding en administratie op te treden als bewindvoerder (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van schade. Door het handelen van de voormalige bewindvoerder is het vertrouwen van [verzoekster] in de hulpverlening ernstig geschaad en heeft zij veel stress gehad. Naar het oordeel van het hof heeft [verzoekster] echter onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op basis waarvan moet worden aangenomen dat de voormalige bewindvoerder daadwerkelijk het oogmerk had om haar nadeel toe te brengen. Het strafrechtelijke leerstuk van voorwaardelijk opzet is niet op de door [verzoekster] voorgestane wijze op deze civielrechtelijke casus toepasbaar. Ook overigens kunnen de stellingen van [verzoekster] niet tot het oordeel leiden dat aanspraak bestaat op immateriële schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:106 BW. Het hof zal het verzoek van [verzoekster] om een immateriële schadevergoeding derhalve afwijzen.
De proceskosten
4.7
[verzoekster] heeft verzocht de voormalige bewindvoerder te veroordelen in de kosten van de procedure. Nu partijen echter over en weer in het ongelijk zijn gesteld zal het hof de proceskosten compenseren.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking
voor zover aan zijn oordeel onderworpen, deels te vernietigen en te beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
18 juni 2015, voor zover daarbij de door [verzoekster] geleden schade is vastgesteld op een bedrag van € 906,04 en de voormalig bewindvoerder is veroordeeld om tegen kwijting aan de rechthebbende dit bedrag te betalen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt de schade die [verzoekster] heeft geleden vast op een bedrag van € 1.893,45 (€ 906,04 +
€ 987,41);
veroordeelt de voormalig bewindvoerder om binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking aan [verzoekster] te betalen een bedrag van € 1.893,45;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
18 juni 2015, voor zover aan het hoger beroep onderworpen, voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. I.A. Vermeulen en
mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 maart 2016, in bijzijn van de griffier.