Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
.
3.De vaststaande feiten
uit de stukken voldoende bleek dat hij niet in staat was om zijn mening kenbaar te maken.
Deze situatie is tot op heden ongewijzigd gebleven.
4.De motivering van de beslissing
daargelaten het antwoord op de vraag of de rechtbank bij de totstandkoming van voornoemde beschikking heeft gehandeld in strijd met voornoemd beginsel, geen belang bij behandeling van de klacht. Immers, [verzoeker] heeft thans in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld zijn inhoudelijke bezwaren tegen de beschikking van 26 mei 2015 kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg
te verbeteren.
welke artikelen zijn geschreven voor de procedure in eerste aanleg en in artikel 362 Rv
van overeenkomstige toepassing zijn verklaard voor de procedure in hoger beroep, bevoegd
om zijn verzoek in hoger beroep te wijzigen. Deze wijziging van het verzoek, die mondeling ter zitting van het hof is gedaan, acht het hof niet in strijd met de eisen van een goede procesorde, waarbij het hof in aanmerking neemt dat [geïntimeerde] ter zitting de gelegenheid heeft gehad om op het gewijzigde verzoek te reageren. Het hof is dan ook, anders dan [geïntimeerde] , van oordeel dat [verzoeker] ontvankelijk is in zijn gewijzigde verzoek in hoger beroep.
[verzoeker] kan echter niet instemmen met de benoeming van [geïntimeerde] tot bewindvoerder. [verzoeker] heeft zich ter zitting van het hof op het standpunt gesteld dat de bewindvoering door een onafhankelijk budgetbureau dient te worden uitgevoerd. [geïntimeerde] heeft ter zitting van het hof te kennen gegeven dat zij haar taken als bewindvoerder wenst over te hevelen naar een onafhankelijke en professionele partij. Tussen partijen is derhalve, weliswaar om verschillende redenen, niet meer in geschil dat een onafhankelijke en professionele bewindvoerder dient te worden benoemd. Het hof sluit zich bij de standpunten van partijen aan, nu (ook) het hof het, (mede) gelet op de gecompliceerde verhoudingen in en met de familie van de rechthebbende, het meest in het belang van de rechthebbende acht dat de bewindvoering wordt uitgeoefend door een onafhankelijke derde.
de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel andere levensgezel tot mentor benoemd.
Naar het oordeel van het hof heeft [verzoeker] zijn stelling dat [geïntimeerde] ten tijde van de benoeming tot mentor niet (meer) kan worden aangemerkt als 'andere levensgezel', gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door [geïntimeerde] , onvoldoende nader onderbouwd, zodat het hof hem hierin niet zal volgen. Het staat de rechter desondanks vrij om af te wijken van de wettelijke voorkeur bij gebleken bezwaren tegen benoeming van de wettelijke preferente mentor. Het hof ziet in het door [verzoeker] aangevoerde echter geen aanleiding
om [verzoeker] in plaats van [geïntimeerde] tot mentor te benoemen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het hof er op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting voldoende van is overtuigd dat [geïntimeerde] op het moment van het ongeluk van de betrokkene reeds elf jaar een affectieve relatie met hem had en (derhalve) dicht bij hem stond en nog steeds staat, terwijl ook is gebleken dat [verzoeker] en de betrokkene in de laatste vier jaren voor het ongeval slechts een enkele keer contact met elkaar hebben gehad en hun relatie niet zonder complicaties was. Voorzover [verzoeker] nog heeft gesteld dat [geïntimeerde] niet handelt als
een goed mentor omdat ze contact met [verzoeker] afhoudt en hem belet om informatie bij
de behandelend artsen over zijn vader in te winnen, heeft hij deze stelling, gelet op de gemotiveerde en onderbouwde betwisting door [geïntimeerde] , eveneens onvoldoende onderbouwd.
5.De beslissing
mevrouw [E], [F] Bewindvoering, [B] ;