Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
- [in] 2006 in de gemeente [A] [de minderjarige1] (hierna:
);
- [in] 2007 in [C] , Zweden, [de minderjarige2] (hierna:
) en
- [in] 2009 te [D] , Zweden, [de minderjarige3] (hierna:
).
- in elk van de twee weken dat de man in Nederland verblijft:
> de eerste twee maanden van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar
school;
> na twee maanden: van donderdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school;
- de helft van de zomervakantie waarbij de minderjarige in de even jaren de eerste drie
weken bij de man zullen doorbrengen en in de oneven jaren de laatste drie weken van
de zomervakantie;
- de minderjarigen brengen de kerstvakantie in de oneven jaren door bij de vrouw en in
de even jaren bij de man.
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissingInleiding
De ingangsdatum en te onderscheiden perioden
om een andere ingangsdatum te kiezen. De vrouw heeft in dit verband toegelicht dat het petitum op het punt van de ingangsdatum aldus moet worden gelezen dat is bedoeld de dag van indiening van het inleidend verzoekschrift zijnde 18 maart 2014 (en niet 1 april 2014). Het hof acht zulks toelaatbaar en wijst erop dat de vrouw bovendien bevoegd was haar verzoek aan te passen gelet op artikel 130 Rv gelezen in samenhang met de artikelen 283 en 362 Rv.
1 januari 2015, zal het hof een onderscheid maken tussen de periode van 18 maart 2014 tot
1 januari 2015 en de periode daarna. Als gevolg van die wetswijziging zijn per 1 januari 2015 de alleenstaande oudertoeslag in de bijstand, de alleenstaande ouderkorting in de Wet Inkomstenbelasting en het fiscaal voordeel bij het betalen van kinderalimentatie komen te vervallen. Inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders vindt vanaf 1 januari 2015 plaats op uniforme wijze door middel van een 'alleenstaande ouderkop' van maximaal
€ 3.050,- per jaar, te ontvangen in het kindgebonden budget. Dit alles leidt ertoe dat het kindgebonden budget dat de verzorgende ouder na 1 januari 2015 ontvangt, aanzienlijk hoger kan zijn dan het budget dat tot 1 januari 2015 werd ontvangen.
De behoefte van de kinderen
"Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen" (tabel 3 kinderen versie 2012), de behoefte van de kinderen becijferd op € 952,- per maand in totaal voor alle drie kinderen oftewel € 317,- per kind per maand. De rechtbank is daarbij uitgegaan van een netto gezinsinkomen van partijen in 2012 van € 3.632,- per maand. Dat netto gezinsinkomen correspondeert volgens de rechtbank in de tabel met een bedrag van € 1.096,- per maand (tabel 2012 behorend bij het tremarapport; 8 kinderbijslagpunten) en van dat tabelbedrag heeft de rechtbank het kindgebonden budget dat de vrouw (in 2014) ontvangt van € 144,- per maand afgetrokken, zodat een behoefte resteert van € 952,-. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien rekening te houden met kosten van kinderopvang.
€ 2.632,-).
€ 1.154,- per maand. Geïndexeerd naar 2014 is dat afgerond € 1.200,- per maand oftewel
€ 400,- per kind per maand.
€ 120,30 per maand genoemd, terwijl zij ter zitting heeft gesproken over netto kosten van
€ 18,- per maand in 2014 en € 24,- per maand in 2015. Het hof kan daarom niet als vaststaand aannemen dat sprake is van zodanig hoge kosten voor kinderopvang dat die niet verdisconteerd zijn in het tabelbedrag en die niet op andere wijze zijn gecompenseerd.
De draagkracht van de man
70% [NBI - (0,3 NBI + € 860,-)], nu het een NBI betreft dat hoger is dan € 1.500,- per maand. Het bedrag aan draagkracht wordt voor 2015 vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 875,-)].
* het inkomen
* extra lasten als bedoeld in 7.2 van de Aanbevelingen / aanvaardbaarheidstoets
€ 196,- per maand. De vrouw heeft de noodzakelijkheid van die extra lening naar het oordeel van het hof onvoldoende betwist. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat tussen partijen niet in geschil is dat de man zich na het vertrek van de vrouw en de kinderen naar Nederland zag gesteld voor een noodzakelijke wijziging van de tenaamstelling van de woning en de daaraan gekoppelde hypotheek die aanvankelijk op beider naam stond. Dat zulks heeft geleid tot aanvullende eisen zijdens de bank ligt in de rede, alleen al gelet op het voor de bank veranderde risico. Al met al vindt het hof het in de gegeven omstandigheden redelijk daarmee rekening te houden en oordeelt het hof deze last voor de extra lening verbonden aan de woning voldoende onderbouwd door de man. Anders ligt dit voor de stelling van de man dat de reguliere hypotheeklast per 1 september 2015, exclusief die aanvullende lening, is verhoogd naar € 500,- per maand. Die stelling is door de man naar het oordeel van het hof niet voldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan gelet op de betwisting zijdens de vrouw voorbij zal gaan. De door de man bij de brief van zijn advocaat van 10 september 2015 gevoegde stukken bieden voor de desbetreffende stelling van de man onvoldoende houvast en zijn bovendien, in strijd met het bepaalde daarover in het procesreglement, niet voorzien van een beëdigde vertaling.
De zorgkorting
acht verblijfsdagen per maand inclusief vakanties. Het hof zal, alles in ogenschouw nemend, naar redelijkheid in deze procedure uitgaan van een zorgkorting van 35%, daarbij acht slaand op het over en weer aangevoerde en tevens op het uitgangspunt van gelijkwaardig ouderschap en de bijzondere omstandigheden van het geval.
De draagkracht van de vrouw
2014
€ 2.081,- per maand, uitgaande van de tot de stukken behorende jaaropgaaf 2014 (waaruit een bruto loon blijkt van € 24.350,-) en rekening houdend met de toepasselijke heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting, alleenstaande ouderkorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting) en het kindgebonden budget dat de vrouw in 2014 ontving van € 1.736,- (opgenomen in de berekening als netto inkomen).
2015
Conclusies
6.De slotsom
7.De beslissing
mr. D.J. Buijs en is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2016 in bijzijn van de griffier.