In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezamenlijk gezag en de zorgregeling van een minderjarige, geboren in 2001. De vader, verzoeker in het principaal hoger beroep, en de moeder, verzoekster in het incidenteel hoger beroep, zijn verwikkeld in een langdurige juridische strijd over de omgang en het gezag over hun dochter. De rechtbank had eerder het verzoek van de vader om een zorgregeling afgewimpeld en het gezamenlijk gezag in stand gehouden. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, na te hebben vastgesteld dat er onvoldoende redenen zijn om het gezamenlijk gezag te beëindigen. De ouders hebben al jarenlang geen direct contact en communiceren voornamelijk via hun advocaten. Het hof oordeelt dat de vader zijn gezagspositie niet heeft misbruikt en dat het in het belang van de minderjarige is dat het gezamenlijk gezag blijft bestaan. De minderjarige heeft zelf aangegeven geen contact met de vader te willen, wat het hof zwaar laat wegen in zijn beslissing. De raad voor de kinderbescherming heeft ook geadviseerd om geen contactregeling vast te stellen, gezien de kwetsbaarheid van de minderjarige en de negatieve impact die gedwongen contact zou kunnen hebben. Het hof concludeert dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat gedwongen omgang met de vader niet in haar belang is. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst de verzoeken van beide ouders af.