In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 februari 2016 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek tot schorsing op grond van artikel 225 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De zaak betreft een geschil tussen een vrouw, appellante, en de erfgenamen van haar overleden partner, de man, die op 10 april 2015 is overleden. De vrouw was in eerste aanleg door de rechtbank Noord-Nederland veroordeeld tot het betalen van 2/3 van de deskundigenkosten, tot een bedrag van € 10.250,-. De vrouw heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De man had twee kinderen, die de enige erfgenamen zijn. De vrouw heeft het gezag over de minderjarige en de kinderen wonen bij haar. De man had in zijn testament een bewindvoerder benoemd voor de nalatenschap. De vrouw verzocht het hof om de procedure te schorsen, zodat de nieuwe procespartij zich kon beraden over de voortzetting van de procedure. Het hof oordeelde echter dat schorsing niet aan de orde was, omdat artikel 225 Rv. niet van toepassing is op verzoekschriftprocedures.
Het hof heeft de vrouw in de gelegenheid gesteld om aanvullende stukken over te leggen, waaronder de volledige verklaring van erfrecht en het testament van de man, om te verduidelijken of het bewind voortduurt na de meerderjarigheid van de kinderen. Het hof houdt verdere beslissingen aan tot de vrouw zich heeft uitgesproken over de voortzetting van de procedure en de gevraagde stukken heeft overgelegd.