ECLI:NL:GHARL:2016:1851

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
200.173.921/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinder- en partneralimentatie en terugbetalingsverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en de kinderalimentatie na de echtscheiding van partijen. De man en de vrouw zijn in 1999 in gemeenschap van goederen gehuwd en hebben twee kinderen. Hun huwelijk is op 15 april 2015 ontbonden. In eerste aanleg heeft de rechtbank Overijssel op 29 januari 2015 de echtscheiding uitgesproken en de alimentatie voor de kinderen en de vrouw vastgesteld. De man heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen voor wat betreft de partneralimentatie en om geen partneralimentatie toe te kennen, of in ieder geval het bedrag te verlagen. De vrouw heeft verzocht om de beslissing van de rechtbank te bekrachtigen.

Tijdens de zittingen is gebleken dat partijen het hof verzoeken om de kinderalimentatie te herzien, conform de uitspraak van de Hoge Raad. Het hof heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld en de draagkracht van beide partijen berekend. Het hof heeft geoordeeld dat de man onvoldoende draagkracht heeft om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te voldoen. De kinderalimentatie is vastgesteld op € 117,-- per kind per maand, met ingang van 29 januari 2015. De verzoeken van de vrouw om partneralimentatie zijn afgewezen, en er is geen bij- of terugbetalingsverplichting vastgesteld voor beide partijen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.173.921/01
(zaaknummers rechtbank Overijssel C/08/149305 / ES RK 13-2685 en C/08/157183 / ES RK 14-1470)
beschikking van de familiekamer van 25 februari 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. W.D.M. de Boer, kantoorhoudend te Apeldoorn,
tegen
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T.H. Dijkstra, kantoorhoudend te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 17 juni 2014 en 29 januari 2015, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 22 april 2015;
- het verweerschrift, ingekomen op 20 juli 2015;
- een journaalbericht van 3 juni 2015 met bijlagen van mr. De Boer (betreft herstel verzuim).
2.2
Het hof heeft op 28 oktober 2015 een comparitie van partijen gehouden onder leiding van een raadsheer-commissaris. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.3
Partijen hebben tijdens die comparitie overeenstemming bereikt over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de gebruiksvergoeding, maar niet over de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Daarom is de zaak voor wat betreft de partneralimentatie verwezen naar een reguliere zitting.
2.4
Voorts is bij de griffie van het hof binnengekomen:
- een journaalbericht van 12 januari 2016 met bijlagen van mr. De Boer;
- een journaalbericht van 18 januari 2016 met bijlagen van mr. Dijkstra.
2.5
Op 28 januari 2016 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Mr. De Boer en mr. Dijkstra hebben ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1999 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn de volgende kinderen geboren:
- [B] , [in] 2005;
- [C] , [in] 2007.
3.2
Het huwelijk van de man en de vrouw is op 15 april 2015 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

4.De procedure in eerste aanleg

4.1
De man heeft de rechtbank bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 17 december 2013, verzocht - voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
4.2
De vrouw heeft de rechtbank bij verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 3 maart 2014, verzocht - kort gezegd en voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op € 114,-- per kind per maand te bepalen en de door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud op € 686,-- te bepalen.
4.3
Bij de beschikking van 29 januari 2015 heeft de rechtbank - voor zover thans nog van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 29 januari 2015 op een bedrag van € 13,-- per kind per maand bepaald en de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op € 534,-- per maand bepaald.

5.De verzoeken in hoger beroep

5.1
De man verzoekt het hof bij beroepschrift - voor zover in de onderhavige zaak nog van belang - om de beschikking van de rechtbank Overijssel van 29 januari 2015 te vernietigen voor wat betreft de partneralimentatie en opnieuw rechtdoende primair te bepalen dat er geen grond is voor toekenning van partneralimentatie zodat het verzoek van de vrouw dient te worden afgewezen, subsidiair het bedrag van de partneralimentatie te bepalen op een bedrag van € 200,-- per maand dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen ander bedrag, en de alimentatie na verloop van 1 jaar, dan wel een door het hof te bepalen andere termijn, op nihil te bepalen.
5.2
De vrouw verzoekt het hof bij verweerschrift om de beslissing van de rechtbank Overijssel van 29 januari 2015 te bekrachtigen en de man te veroordelen in de kosten van deze instantie, één en ander, voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad.

6.De motivering van de beslissing

6.1
Hoewel in hoger beroep aanvankelijk slechts de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud tussen partijen in geschil was, is ter zitting gebleken dat partijen het hof verzoeken om, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011), de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen conform de op de door de Hoge Raad beschreven wijze te wijzigen.
6.2
Het hof zal het verzoek van de vrouw ter zitting om de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op een totaalbedrag van € 258,-- per maand, derhalve € 129,-- per kind per maand, te stellen dan ook opvatten als een incidenteel hoger beroep tegen de bestreden beschikking op het punt van de kinderalimentatie, alsmede als een verzoek tot vermeerdering van die alimentatie. De man heeft op zijn beurt aangegeven dat de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op een bedrag van € 224,-- per maand, derhalve € 112,-- per kind per maand dient te worden gesteld.
6.3
Gelet op het vorenstaande en de in artikel 1:400 lid 1 BW neergelegde rangorde van onderhoudsgerechtigden, zal het hof allereerst de kinderalimentatie bespreken alvorens wordt toegekomen aan de beoordeling van de partneralimentatie.
de kinderalimentatie
* de ingangsdatum
6.4
De rechtbank heeft de ingangsdatum van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op 29 januari 2015 gesteld. Het hof zal in hoger beroep ook van die ingangsdatum uitgaan, nu deze tussen partijen niet in geschil is.
* de behoefte van de kinderen
6.5
Allereerst zal de behoefte van de kinderen (opnieuw) dienen te worden berekend. Op grond van de stukken is komen vast te staan dat partijen in 2013 feitelijk uit elkaar zijn gegaan. De rechtbank heeft het netto besteedbaar gezinsinkomen, inclusief het destijds door partijen ontvangen kindgebonden budget, op een bedrag van € 2.139,-- per maand gesteld, welk bedrag niet in geschil is. Uitgaande van de NIBUD-tabellen van 2013 (gelet op het feitelijk uiteengaan van partijen) en rekening houdend met 8 kinderbijslagpunten (de kinderen waren toen 8 en 6 jaar oud), bedroeg de behoefte van de kinderen in 2013 in totaal € 461,-- per maand. Geïndexeerd naar 2015 bedraagt de behoefte van de kinderen in totaal € 469,-- per maand, derhalve € 234,50 per kind per maand.
* het aandeel van partijen in de kosten van de kinderen
6.6
Voorts dient ieders aandeel in de kosten van de kinderen te worden berekend.
6.7
Het hof zal voor de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de man uitgaan van de door hem (bij journaalbericht van 12 januari 2016 van mr. De Boer) overgelegde werkgeversverklaring waarin de hoogte van het bruto jaarinkomen van de man in 2015 op een bedrag van € 32.749,-- is becijferd. Het netto besteedbaar inkomen van de man - berekend aan de hand van de tarieven 2015-1 - bedraagt € 2.017,-- per maand. Dit netto besteedbaar inkomen van de man zal tot uitgangspunt worden genomen bij de berekening van de draagkracht van de man ten behoeve van de door hem te betalen kinderalimentatie. Een door de griffier gewaarmerkte kopie van voornoemde berekening zal aan deze beschikking worden gehecht.
6.8
Uitgaande van de formule blijkens de draagkrachttabel van 2015 (te weten: 70% [NBI - (0,3 x NBI + 875)]) en een netto besteedbaar inkomen van € 2.017,-- per maand, heeft de man over de periode met ingang van 29 januari 2015 een draagkracht van afgerond € 376,-- per maand.
6.9
Anders dan waarvan de man in de door hem overgelegde draagkrachtberekening van de vrouw (bij journaalbericht van 12 januari 2016 van mr. De Boer) lijkt uit te gaan, komt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw, ook indien rekening wordt gehouden met het door haar te ontvangen kindgebonden budget, niet boven het in de draagkrachttabel van 2015 genoemde bedrag van € 1.275,-- per maand. Derhalve zal bij de berekening van het aandeel van partijen in de kosten van de kinderen aan de zijde van de vrouw rekening worden gehouden met een minimumdraagkracht van € 50,-- per maand (bij twee of meer kinderen).
6.1
De totale draagkracht van partijen bedraagt derhalve € 426,-- per maand (te weten: € 376,-- + € 50,--). Daar de totale draagkracht van partijen niet voldoende is om in de volledige behoefte van de kinderen (te weten: € 469,-- per maand) te voorzien, zal de man zijn volledige zorgkorting niet kunnen verzilveren. De helft van het tekort, wordt aan de man toegerekend en dient derhalve in mindering te strekken op de door hem te verzilveren zorgkorting. Het vorenstaande brengt uiteraard met zich dat eveneens aan de vrouw de helft van het tekort wordt toegerekend.
6.11
Partijen twisten over de vraag met welk percentage aan zorgkorting rekening dient te worden gehouden. De vrouw verwijst naar het percentage van 25% dat de rechtbank bij de bestreden beschikking tot uitgangspunt heeft genomen. De man stelt zich op het standpunt dat de uitgebreide zorgregeling tussen hem en de kinderen met zich brengt dat rekening dient te worden gehouden met een percentage van 35%. Partijen hebben ter zitting desgevraagd verklaard dat de kinderen iedere dinsdag- en donderdagavond na het eten van 17.30 uur tot 19.30 uur met de man naar voetbal gaan, de kinderen ieder weekend van vrijdag 18.30 uur tot maandagochtend naar school en de helft van de vakanties en feestdagen bij de man zijn. Onlangs hebben partijen bij de Raad voor de Kinderbescherming afspraken gemaakt over de wens van de vrouw om de kinderen ook eens per maand één dag in het weekend of twee dagdelen in het weekend bij zich te hebben. Vorenstaande zorgregeling tussen de man en de kinderen brengt naar het oordeel van het hof met zich dat een percentage aan zorgkorting van 35% tot uitgangspunt dient te worden genomen, nu de man gemiddeld 3 dagen per week de zorg voor de kinderen heeft.
6.12
De zorgkorting van 35% wordt berekend over de behoefte van de kinderen. Nu de behoefte van de kinderen in 2015 € 469,-- per maand (te weten: € 234,50 per kind per maand) bedraagt, is sprake van een zorgkorting van afgerond € 164,-- per maand (te weten: € 82,-- per kind per maand).
6.13
Het tekort bedraagt € 43,-- (te weten: € 469,-- minus € 426,--), zodat de man een bedrag aan zorgkorting van € 142,50 per maand (te weten: € 164,-- minus € 21,50) kan verzilveren. Dit betekent dat de bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen over de periode met ingang van 29 januari 2015 op een bedrag van € 233,50 per maand (te weten: € 376,-- minus € 142,50), derhalve op een bedrag van afgerond € 117,-- per kind per maand dient te worden bepaald.
de partneralimentatie
* de ingangsdatum
6.14
De rechtbank heeft de ingangsdatum van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand gesteld. Nu deze datum niet in geschil is, zal het hof ook daarvan uitgaan.
* de draagkracht van de man
6.15
Het hof verwijst voor het mee te nemen bruto jaarinkomen van de man naar hetgeen onder rechtsoverweging 6.7 daarover is overwogen.
6.16
Voor wat betreft de onder post 123 van de draagkrachtberekening van de man mee te nemen woonlasten houdt het hof - evenals de rechtbank - rekening met de door de man in zijn draagkrachtberekening opgenomen hypotheeklasten in verband met de uitkoop door de man van de vrouw en de daarmee samenhangende stijging van de hypotheeklasten, waarbij een correctie zal worden toegepast in verband met de onredelijke woonlast. Met betrekking tot de onder post 124 van de draagkrachtberekening van de man mee te nemen ziektekosten, houdt het hof rekening met de door de man in de bij journaalbericht van 12 januari 2016 van mr. De Boer overgelegde draagkrachtberekening opgenomen posten, nu de man uitgaat van een (sluit)post ziektekosten en overige lasten van € 60,-- per maand terwijl de vrouw in de door haar bij journaalbericht van 18 januari 2016 van mr. Dijkstra overgelegde draagkrachtberekening van de man uitgaat van een (sluit)post ziektekosten en overige lasten van € 61,-- per maand.
6.17
Voorts dient bij de bepaling van de draagkracht van de man in het kader van de partneralimentatie rekening te worden gehouden met de door hem te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen inclusief de zorgkorting, derhalve ook dat gedeelte van de zorgkorting dat de man bij de berekening van zijn aandeel in de kosten van de kinderen niet heeft kunnen verzilveren. Dit brengt met zich dat het hof bij de beoordeling van de draagkracht van de man ten behoeve van partneralimentatie onder post 141 rekening houdt met een bedrag van € 398,-- per maand (te weten: € 117,-- + € 82,-- x 2).
6.18
Rekening houdende met het vorenstaande heeft het hof de draagkracht van de man berekend. Uit de in kopie aangehechte en door de griffier gewaarmerkte draagkrachtberekening volgt dat de man vanaf de ingangsdatum (te weten: 15 april 2015) - berekend aan de hand van de tarieven 2015-1 - onvoldoende draagkracht heeft om naast de door hem te betalen kinderalimentatie nog een bedrag aan partneralimentatie te voldoen.
6.19
Dit brengt met zich dat het zelfstandig verzoek van de vrouw in eerste aanleg om een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud alsnog dient te worden afgewezen.
* de behoefte en behoeftigheid van de vrouw
6.2
Aangezien de man onvoldoende draagkracht heeft om enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te voldoen, zal een bespreking van hetgeen partijen omtrent de behoefte en behoeftigheid van de vrouw hebben aangevoerd achterwege kunnen blijven.
* de eventuele bij- en terugbetalingsverplichting
6.21
Het hof merkt op dat nu de rechtbank de kinderalimentatie met ingang van 29 januari 2015 op een bedrag van € 13,-- per kind per maand heeft bepaald, welke bijdrage door dit hof met ingang van 29 januari 2015 op een bedrag van € 117,-- per kind per maand is bepaald, de man over de periode van 29 januari 2015 tot heden een bedrag van € 208,-- (netto) per maand te weinig aan kinderalimentatie heeft voldaan.
6.22
Omgekeerd heeft de vrouw op basis van de beschikking van de rechtbank met ingang van 15 april 2015 (de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand) een bedrag van € 534,-- (bruto) per maand aan partneralimentatie ontvangen, welke bijdrage door de onderhavige beschikking is komen te vervallen. Dit betekent dat de vrouw over de periode van 15 april 2015 tot heden voormeld bedrag per maand ten onrechte aan partneralimentatie heeft ontvangen.
6.23
Het hof gaat er vanuit dat partijen dit tekort en teveel met elkaar zullen verrekenen, zodat er voor de man tot heden geen bijbetalingsverplichting zal ontstaan met betrekking tot de kinderalimentatie. Hoewel er dan voor de vrouw - na verrekening - waarschijnlijk nog sprake zal zijn van een terugbetalingsverplichting uit hoofde van teveel ontvangen partneralimentatie, zal het hof in redelijkheid geen terugbetalingsverplichting aan de vrouw opleggen. Het hof betrekt in dit oordeel de verschillende ingangsdata van de kinder- en partneralimentatie in combinatie met het feit dat de te weinig betaalde kinderalimentatie een netto bedrag betreft en de teveel betaalde partneralimentatie een bruto bedrag dat de man, gelet op het daaraan gekoppelde fiscale voordeel, netto (aanzienlijk) minder kost, zodat het per saldo door de vrouw op basis van deze beschikking nog aan de man verschuldigde bedrag relatief gering zal zijn. Daarnaast pleegt een dergelijke partnerbijdrage van maand tot maand te worden verbruikt. Het hof overweegt ten overvloede dat verrekening van dit bedrag met toekomstige kinderalimentatie termijnen niet is toegestaan.
* de proceskosten
6.24
Het hof ziet in de onderhavige zaak - zonder nadere toelichting van de vrouw op dit punt - onvoldoende aanleiding af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt om de proceskosten in hoger beroep tussen gewezen echtgenoten te compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

7.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw beslissen als na te melden.

8.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel van 29 januari 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [B] , geboren [in] 2005 en [C] , geboren [in] 2007 met ingang van 29 januari 2015 op € 117,-- per kind per maand;
wijst af het zelfstandig verzoek van de vrouw in eerste aanleg om een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud;
bepaalt dat er naar aanleiding van het bovenstaande tot heden geen bij- of terugbetalingsverplichting in het kader van de kinder- en partneralimentatie voor (één van) partijen zal ontstaan;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. A.W. Beversluis en mr. I.A. Vermeulen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 25 februari 2016 in bijzijn van de griffier.