ECLI:NL:GHARL:2016:1805

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
8 maart 2016
Zaaknummer
200.183.524/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens termijnoverschrijding en de gevolgen van verstekveroordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een hoger beroep dat door de appellante, wonende te [A], is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Assen van 12 oktober 2006. De appellante was in eerste aanleg gedaagde en heeft hoger beroep ingesteld bij exploot van 24 december 2015. De vraag die aan de orde is, is of het hoger beroep ontvankelijk is, gezien de termijnoverschrijding. Volgens artikel 339 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep drie maanden na de uitspraak. De appellante stelde dat zij pas op 22 oktober 2015 kennis heeft genomen van het vonnis, omdat de inleidende dagvaarding niet aan haar, maar aan haar mede-gedaagde en echtgenoot [C] was betekend.

Het hof overweegt dat de termijn voor het instellen van hoger beroep niet is nageleefd, aangezien de appeldagvaarding pas op 24 december 2015 is betekend, wat betekent dat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken. De rolraadsheer heeft de appellante de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over deze termijnoverschrijding. De appellante heeft aangevoerd dat zij niet eerder op de hoogte was van het vonnis, maar het hof oordeelt dat deze omstandigheid geen invloed heeft op de termijnoverschrijding.

Het hof concludeert dat de appellante niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep, omdat zij niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn heeft gehandeld. De appellante wordt bovendien veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerde, Arenda I B.V., zijn begroot op € 1.937,- voor verschotten. Deze uitspraak benadrukt het belang van het strikt naleven van de termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen, zoals hoger beroep, en de gevolgen van verstekveroordelingen in civiele procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.183.524/01
(zaaknummer rechtbank Assen 183568 \ CV EXPL 06-1354)
arrest van 8 maart 2016
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. H.A. Koning, kantoorhoudend te Ees,
tegen
Arenda I B.V.,
gevestigd te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Arenda,
advocaat: mr. E.H.J. Slager, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 12 oktober 2006 dat de rechtbank Assen, sector kanton, locatie Meppel heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 24 december 2015 heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis, met dagvaarding van Arenda om op de roldatum 12 januari 2016 ter zitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden te verschijnen.

3.De beoordelingDe ontvankelijkheid

3.1
Op grond van artikel 339 lid 1 Rv bedraagt de termijn waarbinnen hoger beroep van een vonnis kan worden ingesteld drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. Dit betekent dat de termijn om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 12 oktober 2006 voor [appellante] na 12 januari 2007 is verstreken. Nu de appeldagvaarding van [appellante] eerst op 24 december 2015 is betekend, is er sprake van een termijnoverschrijding hetgeen in beginsel tot gevolg heeft dat [appellante] niet in haar appel kan worden ontvangen.
3.2
De rolraadsheer heeft [appellante] bij brief van 29 januari 2016 in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over bovenstaande constateringen en de gevolgen daarvan voor de onderhavige procedure.
3.3
Bij brief, ingekomen ter griffie van het hof op 15 februari 2016, heeft [appellante] zich op het standpunt gesteld dat zij eerst kennis heeft kunnen nemen van het bestreden vonnis op 22 oktober 2015, zijnde de datum waarop het vonnis aan haar is betekend. [appellante] stelt dat de inleidende dagvaarding slechts aan haar mede-gedaagde en echtgenoot [C] is betekend, waardoor zij niet op de hoogte was van een gerechtelijke procedure. Nu zij feitelijk niet eerder bekend is geraakt met de inhoud van het vonnis dan op 22 oktober 2015, stelt [appellante] dat haar de mogelijkheid van hoger beroep toekomt door op 24 december 2015 appel in te stellen.
3.4
Het hof overweegt daaromtrent als volgt. Het exploot van dagvaarding in hoger beroep is niet ingesteld binnen de in artikel 339 lid 1 Rv voorgeschreven beroepstermijn van drie maanden. De door [appellante] gestelde omstandigheid dat zij eerst op 22 oktober 2015 met het vonnis bekend is geworden, brengt daarin geen verandering. Vaste rechtspraak is dat in het belang van een goede rechtspleging omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie aanvangt en eindigt, duidelijkheid dient te bestaan en dat strikt de hand moet worden gehouden aan de termijnen voor het instellen van een rechtsmiddel (HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3192).
3.5
Als een eiser meer dan één gedaagde heeft gedagvaard en ten minste één van de gedaagden in het geding verschijnt, wordt tegen de niet verschenen gedaagden verstek verleend en wordt er voort geprocedeerd (artikel 140 lid 1 Rv). Tussen alle partijen wordt één vonnis gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd (artikel 140 lid 3 Rv). In de dagvaarding moet hierop worden gewezen (art. 111 lid 2, aanhef en onder j, Rv).
3.6
Deze regeling strekt ertoe dat in gevallen waarin een vordering tegen meer gedaagden wordt ingesteld, tussen de eiser en de gedaagden geen tegenstrijdige vonnissen ten aanzien van eenzelfde rechtsbetrekking worden gewezen.
3.7
De gedaagde die bij verstek is veroordeeld bij vonnis dat volgens artikel 140 lid 3 Rv een vonnis op tegenspraak is, heeft slechts het rechtsmiddel van hoger beroep. Termijnen voor het instellen van een rechtsmiddel, zoals hier die van artikel 339 Rv, zijn van openbare orde. In het belang van een goede rechtspleging moet duidelijkheid bestaan omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel aanvangt en eindigt. Aan rechtsmiddeltermijnen moet strikt de hand worden gehouden. Slechts onder bijzondere omstandigheden is plaats voor een uitzondering.
3.8
De toepassing van de artikelen 140 en 339 Rv in een concreet geval mag niet tot gevolg hebben dat het recht op toegang tot de rechter in de kern wordt aangetast. Daarom is overschrijding van de appeltermijn niet zonder meer fataal in een geval waarin de inleidende dagvaarding niet in persoon is betekend en het vonnis aan de bij verstek veroordeelde niet bekend is geworden voorafgaand aan het verstrijken van de appeltermijn.
3.9
In zijn uitspraak van 3 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2894, heeft de Hoge Raad overwogen en beslist dat niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding in een geval als het onderhavige achterwege moet blijven indien de veroordeelde hoger beroep heeft ingesteld binnen een redelijke termijn. Die termijn bedraagt 14 dagen - of zoveel minder als overeenstemt met een kortere wettelijke beroepstermijn - en vangt aan op de dag volgend op die waarop het vonnis aan de veroordeelde in persoon is betekend dan wel deze anderszins met het vonnis bekend is geraakt, aldus de Hoge Raad. De Hoge Raad vervolgt evenwel met de volgende overweging (3.4.4, laatste zin): "De zojuist bedoelde termijn van veertien dagen is dus overschreden. Aangezien evenwel eerst door het onderhavige arrest duidelijk wordt welke weg moet worden gevolgd in een geval als het onderhavige, behoort in dit geval te worden geoordeeld dat het hoger beroep aldus tijdig is ingesteld."
3.1
Gesteld al dat sprake is van een geval als bedoeld in artikel 140 Rv, derde lid - het vonnis waarvan beroep meldt niet dat tegen [appellante] verstek is verleend, doch merkt haar aan, samen met [C] , als procederend in persoon - moet het hof vaststellen dat [appellante] niet binnen deze termijn van 14 dagen appel heeft ingesteld nadat het vonnis van 12 oktober 2006 aan haar was betekend op 22 oktober 2015, zodat zij ook te laat appel heeft ingesteld ingeval de regel uit voornoemd arrest van 3 oktober 2014 op haar van toepassing was.
3.11
Het hof oordeelt derhalve dat het appel te laat is ingesteld en dat [appellante] daarin niet-ontvankelijke moet worden verklaard. Als de in het ongelijk te stellen partij zal [appellante] worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.
De beslissingHet gerechtshof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Arenda begroot op € 1.937,- voor verschotten.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. B.J.H. Hofstee en mr. O.E. Mulder, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 8 maart 2016.