Uitspraak
[appellante],
Arenda,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een hoger beroep dat door de appellante, wonende te [A], is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Assen van 12 oktober 2006. De appellante was in eerste aanleg gedaagde en heeft hoger beroep ingesteld bij exploot van 24 december 2015. De vraag die aan de orde is, is of het hoger beroep ontvankelijk is, gezien de termijnoverschrijding. Volgens artikel 339 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep drie maanden na de uitspraak. De appellante stelde dat zij pas op 22 oktober 2015 kennis heeft genomen van het vonnis, omdat de inleidende dagvaarding niet aan haar, maar aan haar mede-gedaagde en echtgenoot [C] was betekend.
Het hof overweegt dat de termijn voor het instellen van hoger beroep niet is nageleefd, aangezien de appeldagvaarding pas op 24 december 2015 is betekend, wat betekent dat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken. De rolraadsheer heeft de appellante de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over deze termijnoverschrijding. De appellante heeft aangevoerd dat zij niet eerder op de hoogte was van het vonnis, maar het hof oordeelt dat deze omstandigheid geen invloed heeft op de termijnoverschrijding.
Het hof concludeert dat de appellante niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep, omdat zij niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn heeft gehandeld. De appellante wordt bovendien veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerde, Arenda I B.V., zijn begroot op € 1.937,- voor verschotten. Deze uitspraak benadrukt het belang van het strikt naleven van de termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen, zoals hoger beroep, en de gevolgen van verstekveroordelingen in civiele procedures.