Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Vervolgens heeft [geïntimeerde] een memorie na enquête met producties genomen en [appellant] een antwoordmemorie na enquête.
Ten slotte hebben partijen de stukken voor arrest gefourneerd.
2.Verdere bespreking van de grieven
Ten aanzien van de grieven 1, 2 (ten dele) en 5
‘Op een gegeven moment kwamen medewerkers van [appellant] de luchtbehandelingsinstallatie plaatsen. Het was een staande installatie van bijna twee meter hoog, die uit één kolom bestond. […] Ik werd door de medewerkers van [appellant] erbij gehaald, want de installatie bleek niet op de zolder te passen. De zolder is niet erg hoog. Het dak is piramidevormig en in het midden van de zolder is de hoogte maximaal 1,50 meter à 1,60 meter. De effectieve ruimte is minder dan 1,50 meter. Bovendien zit in het midden van de zolder een gat voor de vlizotrap. Dat betekent dat er naast het trapgat eigenlijk niet een installatie kon staan die hoger was dan één meter. De installatie stak een flink stuk, ongeveer één meter, onder de zoldering uit het trapgat.[…] De installatie is diezelfde dag weer meegenomen door de medewerkers van [appellant] . Ik heb toen niet met hen gesproken over een mogelijke oplossing. De installatie is vervolgens nog een tweede keer aangevoerd. Hij was toen nog steeds in verticale versie, maar wel korter. Hij paste echter nog steeds niet op de zolder. Hij stak namelijk nog een stukje uit het trapgat. De installatie bestond ook toen uit één deel. De medewerkers hebben de heer [voormalig directeur] toen gebeld en die is gekomen. Hij is vervolgens op zolder gaan meten, maar daar ben ik niet bij geweest. Ik heb kort met [appellant] gesproken en hij zei mij dat hij zou zorgen dat het in orde kwam. We hebben toen niet gesproken over de wijze waarop het zou worden opgelost. Ik heb toen niet aangegeven dat ik wilde dat de installatie horizontaal gelegd zou worden. Wel heb ik toen kenbaar gemaakt dat de toegang tot de zolder mogelijk moest zijn ten behoeve van het onderhoud. Nu ik u dit hoor dicteren merk ik op dat ik bij die gelegenheid wel aan [appellant] heb gesuggereerd dat het waarschijnlijk de enige mogelijkheid was om de installatie horizontaal te plaatsen. Ik voeg daaraan toe dat de beschikbare ruimte ongeveer drie meter lang, één meter hoog en zestig centimeter breed is. Daarna heb ik geen contact meer met [appellant] gehad over de luchtbehandelingsinstallatie. Daar is helemaal niet over gesproken. […]U houdt mij voor dat zich in het dossier schriftelijke verklaringen van twee medewerkers van [appellant] bevinden die hebben gezegd dat ik heb aangegeven dat ik de installatie horizontaal wilde en dat [appellant] toen heeft gezegd dat de WTW-unit in dat geval zou komen te vervallen en dat ik daarmee heb ingestemd. Ook wijst u mij erop dat [appellant] ter gelegenheid van het pleidooi in dezelfde zin heeft verklaard. Daarop antwoord ik dat dat absoluut niet aan de orde is. Die verklaringen zijn onwaar.
Verder heeft zij niets uit eigen wetenschap kunnen verklaren omtrent hetgeen die dag op de zolder is voorgevallen noch omtrent hetgeen tussen haar man, [appellant] en diens medewerkers is besproken.
‘Ik heb indertijd met [voormalig stagiaire] een luchtbehandelingsinstallatie bestaande uit twee delen bij
‘Bij het verlenen van de opdracht had [geïntimeerde] ons gezegd dat wij de zolder ter beschikking hadden om de luchtbehandelingsinstallatie te plaatsen. De zolder was niet zo groot. […]
Het hof overweegt dat het ook weinig aannemelijk voorkomt dat [appellant] – zoals [geïntimeerde] heeft verklaard – zou hebben getracht een installatie van 2 meter op de zolder te plaatsen, nu [appellant] immers bekend was met de maten van de zolder, laat staan dat dit zich vervolgens nog een tweede maal zou hebben voorgedaan.
[geïntimeerde] heeft daarnaast aangevoerd aan dat de verklaringen van [voormalig directeur] , [voormalig medewerker] en [voormalig stagiaire] onjuist zijn omdat het fysiek onmogelijk is een installatie van 144,5 cm met een verloopstuk van 10 cm rechts naast het trapgat te plaatsen, zoals [voormalig directeur] heeft verklaard. Bij antwoordmemorie na enquête heeft [appellant] betoogd dat de luchtbehandelingskast 134 cm was en met verloopstuk dus 144,5 cm en dat [voormalig directeur] zich tijdens het verhoor heeft vergist waar hij sprak over 154,5 cm. Het hof stelt vast dat uit de tekening van de installatie (productie 21, overgelegd bij pleidooi in hoger beroep) blijkt dat het ene deel van de installatie, de luchtbehandelingskast (bestaande uit een ventilatie unit van 94 cm en een koelblok van 40 cm) inderdaad 134 cm hoog was, terwijl het andere deel, de WTW unit, die blijkens productie 20 los naast de luchtbehandelingskast is geleverd, 64 cm hoog was.
Uit het door [geïntimeerde] bij memorie na enquête overgelegde rapport van Lengkeek blijkt dat de installatie – anders dan [geïntimeerde] heeft verklaard – wel vlak naast het trapgat op de zolder geplaatst kon worden, namelijk op de bij dat rapport gevoegde tekening gezien rechts van het trapgat, ofwel komende vanaf de trap gezien links voor het trapgat.
Het hof overweegt dat uit genoemde fax ook geenszins blijkt dat vaststaat dat een horizontale uitvoering met WTW mogelijk is. Thermo Air schrijft immers:
‘Met een aardige ombouw is het toch mogelijk om de unitswaarschijnlijk te gebruiken horizontaal. Zie schets. Kosten extra??? Op naclaculatie!! Jullie moeten hier de units afleveren zodat wij kunnen kijken hoe of wat.[…]’Uit de fax blijkt immers dat men de units moet bekijken of de waarschijnlijk geachte oplossing daadwerkelijk mogelijk is.
‘Overigens zoals de LBK nu geplaatst is, is ruim voldoende plaats om ook te voorzien in een WTW.’Lengkeek licht die stelling in zijn rapport niet toe. Deze stelling staat bovendien haaks op de bevindingen van Reitsma, de door de rechtbank benoemde deskundige die in zijn rapport onder ten derde heeft opgemerkt:
‘Het ombouwen van de bestaande ventilatieunit tot een unit met Warmeterugwinning is gezien de opstelling van de toe- en afvoerventilator in het verlengde van elkaar niet mogelijk.’
3 meter heeft (productie 24). Zonder nadere toelichting die ontbreekt, valt niet te begrijpen dat er desalniettemin nog een WTW unit aan toegevoegd zou kunnen worden.
Voor het toepassen van warmteterugwinning middels een kruisstroomwisselaar zoals in de offerte d.d. 7 maart 2003 is opgenomen, is een gestapelde opstelling of een opstelling van de toe- en afvoer ventilator naast elkaar noodzakelijk zodat de luchtstromen parallel (bij voorkeur in tegenstroom) lopen. Deze opstelling zou gezien de beschikbare bouwhoogte en het extra benodigde kanalenwerk een aanzienlijk groter deel van de zolder in beslag nemen dan nu het geval is. Wel is het mogelijk om in de toe- en afvoerkanaal een separate WTW-warmtewisselaar in te bouwen waarbij tevens de plaats van uitmondingen wordt aangepast. Hoewel minder dan de eerder genoemde oplossing zal ook deze oplossing extra zolderruimte in beslag nemen.’
Het hof is dan ook van oordeel dat [geïntimeerde] niet geslaagd is in het ontzenuwen van het door [appellant] bijgebrachte bewijs.
Reitsma heeft dienaangaande in zijn rapport overwogen dat uit de technische gegevens blijkt dat de aanwezige ventilatoren wel over de juiste capaciteit beschikken c.s. op de juiste capaciteit kunnen worden ingesteld, maar dat de oorzaak zou kunnen zijn dat de elektrotechnische aansluitingen en de regeltechnische instellingen van het systeem onjuist, niet of onvolledig zijn uitgevoerd.
Reitsma heeft ten aanzien van dit onderwerp verder overwogen:
‘4e Het luchtkanalensysteem is ingestort in de verdiepingsvloeren. Het is niet mogelijk om zonder ingrijpende bouwkundige maatregelen de capaciteit te verhogen. Indien mocht blijken dat de capaciteit niet toereikend is dan zou een oplossing kunnen zijn op de in de laagbouw deels extra luchtkanalen aan te brengen in combinatie twee separate ventilatieboxen.’
[appellant] heeft in zijn reactie op het rapport van Reitsma erkend dat dit systeem een weinig zinvolle constructie is, echter (naar het hof begrijpt) dit om reden dat een automatische vulsysteem ontbreekt dat wel was voorzien, maar waarvan [geïntimeerde] om financiële redenen heeft afgezien. [geïntimeerde] heeft in dit verband de kosten van de aanleg van een multisplit systeem gevorderd. Zoals het hof in het tussenarrest van 3 juni 2014 heeft overwogen, gaat dat niet om herstel van de bestaande installatie maar om het aanbrengen van een extra, niet overeengekomen voorziening waarvan de kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
heeft gesteld dat zij en haar advocaat [geïntimeerde] hebben gesommeerd tot betaling van hoofdsom, rente en incassokosten. Nu uit de dagvaarding evenwel niet blijkt met ingang van welke datum aanspraak is gemaakt op vergoeding van de wettelijke rente zal het hof deze toewijzen met ingang van de datum van de dagvaarding in eerste aanleg, derhalve met ingang van 5 februari 2007.
heeft betwist dat [appellant] buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen nu de advocaat van [appellant] slechts één aanmaning heeft verzonden. [appellant] heeft haar vordering vervolgens gehandhaafd, maar niet van een specificatie voorzien, zodat het ter zake gevorderd bedrag niet voor toewijzing in aanmerking komt.
[geïntimeerde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties, die van het deskundigenonderzoek in eerste aanleg ten bedrage van € 4.967,06 daaronder begrepen. Deze kosten worden wat het salaris voor de advocaat betreft aan de zijde van [appellant] tot aan deze uitspraak begroot op
in eerste aanleg in conventie op € 2.486,- (5,5 pt, tarief € 452,-) en in reconventie op
€ 452,- (0,5 x 2 pt, tarief € 452) en in hoger beroep op € 2.682,- (tarief € 894,-, max 3 pt).
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
de somma van € 16.148,94 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf
5 februari 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
in eerste aanleg in conventie op € 504,92 aan verschotten en op € 2.486,- aan salaris voor de advocaat en in reconventie op € 4.967,06 aan deskundigenkosten en op € 452,- aan salaris voor de advocaat en in hoger beroep op € 1.947,98 aan verschotten en op € 2.682,- aan salaris voor de advocaat;