Beoordeling
1. De betrokkene voert aan dat de kantonrechter ten onrechte voorbij is gegaan aan het door hem geuite bezwaar dat de gronden die de officier van justitie in zijn beslissing op het administratief beroep geeft voor de afwijzing daarvan totaal geen betrekking hebben op hetgeen de betrokkene had aangevoerd. Voorts voert de betrokkene aan dat hij de officier van justitie om een aantal stukken had verzocht maar dat hij deze niet heeft gekregen. De betrokkene stelt dat hij daardoor niet adequaat zijn verdediging heeft kunnen voeren.
2. Artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorziet specifiek voor belanghebbenden in een recht om hangende administratief beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken op te vragen bij het beroepsorgaan. Het gaat daarbij om stukken die nodig zijn om een boete op basis daarvan aan te vechten (vlg. ABRS 19 november 2014, ECLI:NL:RvS:2014:4129). Naar het oordeel van het hof moet in een zaak als deze daaronder worden begrepen het zaakoverzicht en een eventuele foto van de gedraging (vgl. het arrest van dit hof van 28 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7246). 3. Uit de stukken van het geding blijkt dat de betrokkene naar aanleiding van de hem opgelegde sanctie aan de officier van justitie heeft gevraagd om hem een aantal stukken in kopie te doen toekomen, te weten het brondocument van overtreding, het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van overtreding, een stuk waaruit de bevoegdheid van de verbalisant blijkt, het ijkrapport van het gebruikte meetmiddel en het zaakoverzicht. In het administratief beroepschrift heeft de betrokkene gesteld dat de beschikking, waarbij de sanctie is opgelegd, moet worden vernietigd omdat hij niet in staat is gesteld zich te verweren. Hij heeft de gevraagde stukken niet ontvangen.
4. Het hof stelt vast dat de betrokkene het verzoek om stukken weliswaar heeft gebaseerd op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), maar één van de gevraagde stukken, te weten het zaakoverzicht, moet worden beschouwd als "op de zaak betrekking hebbende stuk" als bedoeld in artikel 7:18, vierde lid, van de Awb. In zoverre moet het verzoek als zodanig worden opgevat. Gelet hierop had de officier van justitie ervoor dienen te zorgen dat de betrokkene de beschikking kreeg over het zaakoverzicht. Uit het dossier blijkt evenwel niet dat de officier van justitie dat heeft gedaan. De officier van justitie heeft derhalve niet gehandeld in overeenstemming met artikel 7:18, vierde lid, van de Awb. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de officier van justitie het beroep van de betrokkene niet (kennelijk) ongegrond had mogen verklaren, maar, na toezending van het zaakoverzicht, de betrokkene een termijn had moeten geven om verweer te kunnen voeren tegen de beschikking.
5. Dit brengt mee dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie niet in stand had mogen laten. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en die beslissing vernietigen.
6. Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen de betrokkene overigens heeft aangevoerd tegen de beslissing van de kantonrechter geen bespreking meer.
7. Het hof zal het beroep van de betrokkene tegen de opgelegde sanctie beoordelen. In dat verband stelt het hof vast dat uit het hoger beroepschrift blijkt dat de betrokkene thans wel beschikt over het zaakoverzicht.
8. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 94,- opgelegd ter zake van “Overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 13 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op 25 september 2012 om 13:00 uur op de trajectcontrole A2, rechts te [plaats] met het voertuig met het kenteken [kenteken].
9. De betrokkene heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht, nu er geen ambtsedige verklaring van de verbalisant in het dossier zit. De betrokkene merkt hierbij op dat het zaakoverzicht niet als zodanig is aan te merken.
10. Anders dan de betrokkene meent, bevat het dossier wel een ambtsedige verklaring van de verbalisant. In het zaakoverzicht zijn de op ambtseed gerelateerde gegevens uit het brondocument overgenomen. De stelling van de betrokkene mist feitelijke grondslag.
10. De ambtsedige verklaring van de verbalisant, zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB, houdt, naast de onder 1 vermelde datum, tijd, plaats en het kenteken van het voertuig onder meer het volgende in:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte trajectsnelheidsmeter op basis van de factoren tijd en afstand.
Gemeten (afgelezen) snelheid : 117 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) gemiddelde snelheid : 113 km per uur.
Toegestane snelheid : 100 km per uur.
Overschrijding met : 13 km per uur. (…)
De geconstateerde gemiddelde snelheid was het resultaat van een berekening die plaatsvond op basis van de tijdsduur en de afgelegde wegafstand van het controletraject.
IJkdatum: 29-08-2012.
Overtreden artikel: 62 jo. bord A1 RVV 1990 (het hof leest: Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990). (…)
Rijrichting van: Amsterdam.
Rijrichting naar: Utrecht.
Ter hoogte van hectometerpaal/pandnummer 48.7. (…)”
12. Verder bevinden zich in het dossier foto's van de gedraging. Op de foto's is een voertuig zichtbaar met het kenteken [kenteken]. De gegevens die in de databalk onderin de foto's zijn vermeld stemmen overeen met de hiervoor vermelde gedragingsgegevens. Daarnaast wordt in deze databalk bij beide foto's ook de begintijd van de trajectcontrole vermeld, te weten 12:58:15 uur, en de eindtijd van de trajectcontrole, te weten 13:00:28 uur.
13. Nu de betrokkene geen voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van de verbalisant noch uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Dit betekent dat het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond wordt verklaard.
14. Niet gebleken is van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.