ECLI:NL:GHARL:2016:1601

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
1 maart 2016
Zaaknummer
200.158.743
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en ontbinding van vennootschap in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [appellant] als indirect bestuurder van de vennootschap Chineurrus Import & Export Limited, die in 2012 is ontbonden. [geïntimeerde] heeft [appellant] aangesproken tot betaling van onbetaalde facturen ter hoogte van € 134.893,07, die door Chineurrus aan [geïntimeerde] zijn gefactureerd voor vervoersopdrachten. Het hof heeft in hoger beroep de feiten vastgesteld zoals deze zijn beschreven in de eerdere vonnissen van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had de vordering van [geïntimeerde] op basis van twee grondslagen toegewezen, maar het hof heeft geoordeeld dat de ontbinding van Chineurrus nooit heeft plaatsgevonden, omdat er een 'restoration' heeft plaatsgevonden op 23 januari 2015. Hierdoor kon de vordering van [geïntimeerde] niet worden toegewezen, omdat deze was gebaseerd op de veronderstelling dat Chineurrus ontbonden was. Het hof heeft de vordering van [geïntimeerde] afgewezen en het bestreden vonnis vernietigd. Tevens is [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.158.743
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 149225)
arrest van 1 maart 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. M.B. Beerentsen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.M.M. Rooijen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 26 maart 2014 en 27 augustus 2014 die de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres heeft gewezen. Het eindvonnis van 27 augustus 2014 is gepubliceerd onder: ECLI:NL:RBOVE:2014:4875.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 22 september 2014,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord met producties,
- de akte met productie van [appellant] d.d. 12 mei 2015,
- de antwoordakte van [geïntimeerde] d.d. 9 juni 2015.
2.2
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van het bestreden vonnis van 27 augustus 2014.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende.
[geïntimeerde] heeft, in verband met door haar uitgevoerde vervoersopdrachten in de periode van 15 augustus 2011 tot en met 10 januari 2012 , tot een bedrag van € 134.893,07 gefactureerd aan de vennootschap naar het recht van het Verenigd Koninkrijk Chineurrus Import & Export Limited (hierna: Chineurrus). Chineurrus heeft, ondanks sommaties, deze facturen niet voldaan. Met ingang van 5 juni 2012 heeft Chineurrus in Companies House (de Engelse Kamer van Koophandel) de status “dissolved”. Vervolgens heeft [appellant] een 17a-formulier bij de (Nederlandse) Kamer van Koophandel ingediend, waarin is aangekruist dat de ontbinding een rechtspersoon betreft en waarin als datum van ingang ontbinding is ingevuld “01-06-2012”.
4.2
In de onderhavige procedure spreekt [geïntimeerde] [appellant], tot 1 januari 2012 indirect bestuurder van Chineurrus, uit hoofde van onrechtmatige daad aan tot betaling van schadevergoeding van - in hoofdsom - € 134.893,07, het bedrag van de onbetaalde facturen. Daartoe voert [geïntimeerde] de volgende grondslagen aan:
1) [appellant] ging verplichtingen aan in naam van Chineurrus, terwijl hij wist of behoorde te weten dat Chineurrus niet of niet binnen een redelijke termijn aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen, terwijl Chineurrus evenmin verhaal bood voor de dientengevolge voor [geïntimeerde] optredende schade;
2) [appellant] heeft, door Chineurrus te (laten) ontbinden zonder te vereffenen, bewerkstelligd of toegelaten dat Chineurrus een eerder door haar aangegane overeenkomst niet is nagekomen en daardoor [geïntimeerde] schade berokkend;
3) [appellant] heeft een vereffening van schulden en baten na de ontbinding van Chineurrus achterwege gelaten, wetende dat er een schuldeiser en een bate was.
4.3
De rechtbank heeft, nadat zij had overwogen dat [geïntimeerde] de hiervoor genoemde eerste grondslag onvoldoende feitelijk had onderbouwd, de vordering van [geïntimeerde] op de tweede en derde grondslag toewijsbaar geacht. Daartoe heeft zij wat de tweede aansprakelijkheidsgrond betreft – samengevat weergegeven – overwogen dat [appellant] door niet voor betaling aan de Engelse Kamer van Koophandel zorg te dragen, heeft teweeggebracht dat Chineurrus is uitgeschreven uit het handelsregister van zowel de Nederlandse als de Engelse Kamer van Koophandel, bij welke stand van zaken de rechtbank het ervoor houdt dat de vennootschap – bij gebreke van een ‘restoration’ in het register van de Engelse Kamer van Koophandel – is ontbonden, van welke ontbinding [appellant] [geïntimeerde] bovendien onkundig heeft gelaten. Ook acht de rechtbank onrechtmatig dat [appellant], ondanks de aanwezigheid van baten en schuldeiser [geïntimeerde], een vereffening na ontbinding van de vennootschap achterwege heeft gelaten.
4.4
[appellant] heeft tegen voornoemd oordeel zes grieven gericht.
Met grief 1 bestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank dat het ervoor moet worden gehouden dat Chineurrus is ontbonden (r.o. 4.16). In dit verband heeft [appellant] aangevoerd dat de activiteiten van Chineurrus slechts op een uiterst laag pitje zijn gezet, dat de Companies House Chineurrus in verband daarmee ambtshalve heeft uitgeschreven en dat hij verplicht was daarvan melding te doen bij de Kamer van Koophandel. Volgens [appellant] is inmiddels met terugwerkende kracht een ‘administrative restoration’ van Chineurrus gerealiseerd als gevolg waarvan Chineurrus moet worden beschouwd nooit uitgeschreven te zijn geweest bij Companies House. Ter onderbouwing van laatstbedoelde stelling heeft [appellant] als productie 7 bij memorie van grieven een brief van 23 januari 2015 overgelegd van Companies House waarin met betrekking tot de ‘restoration’ van Chineurrus het volgende is vermeld:
‘(…) ‘The company was restored tot he register on 23rd January 2015.’ (…)
‘This means that the company is deemed to have continued in existence as if it had not been dissolved or struck off the register (…) .’ Daarnaast heeft [appellant] als productie 8 bij memorie van grieven een “
current appointments report” d.d. 23 januari 2015 van
Companies House overgelegd, waarin als “status” van Chineurrus is vermeld ‘Active’ en waarin bij de “Recent Filing History” van Chineurrus is vermeld “
company restored on 23/01/2015”.
4.5
[geïntimeerde] heeft bij haar memorie van antwoord betwist dat sprake is van een ‘restoration’ van Chineurrus. Zij heeft zich daarbij beroepen op het feit dat blijkens een op 5 december 2014 gedateerde print (productie HB5) de inschrijving van Chineurrus in het Companies House nog altijd de status ‘dissolved’ per 5 juni 2012 kent. Voorts heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat op 5 december 2014 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel nog steeds staat vermeld dat de registratie van Chineurrus is beëindigd. Ook is in dat register vermeld dat op 2 februari 2015 een vennootschap met dezelfde naam (Chineurrus Import & Export Ltd) met een ander KvK-nummer is ingeschreven.
4.6
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] de door [appellant] gestelde ‘restoration’ onvoldoende gemotiveerd heeft betwist door aan te voeren dat in het door [geïntimeerde] als HB5 overgelegde stuk van Companies House d.d. 5 december 2014 de vennootschap nog immer als ‘dissolved’ was geregistreerd. De registratie als zodanig in december 2014 doet immers niet af aan de stelling van [appellant] dat op 23 januari 2015, dus meer dan anderhalve maand later, ‘restoration’ heeft plaatsgevonden en dat daaraan terugwerkende kracht toekomt.
Voor het overige is [geïntimeerde] niet ingegaan op de inhoud van het door [appellant] overgelegde rapport van Companies House, waarin met zoveel woorden is opgenomen dat Chineurrus, nadat zij vanaf 31 december 2013 ‘dormant’ [hof: slapend] was, per 23 januari 2015 ‘restored’ en ‘active’ is. Nu de (beëindiging) van de vennootschap Chineurrus, ingevolge de artikelen 10:118 en 10:119 aanhef en sub f BW in samenhang bezien met art. 10:117 BW, wordt beheerst door Engels recht, en de vestiging en ontbinding van de vennootschap dus in Companies House worden vastgelegd, heeft [geïntimeerde] daarmee onvoldoende gemotiveerd betwist dat Chineurrus per 23 januari 2015 ‘restored’ is. Dat dat niet in navolging van de informatie in Companies House in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is opgenomen, doet daar niet aan af.
4.7
[geïntimeerde] heeft evenmin voldoende gemotiveerd betwist dat de restoration terugwerkende kracht heeft. Met name gelet op de uitdrukkelijke tekst van de in r.o. 4.4. hiervoor geciteerde brief van Companies House ‘
that the company is deemed to have continued in existence as if it had not been dissolved or struck off the register’ lag het op de weg van [geïntimeerde] om ter motivering van haar betwisting concrete feiten en omstandigheden aan te voeren die een andere conclusie rechtvaardigen.
4.8
Het moet er dus voor worden gehouden dat de ‘dissolution’ van Chineurrus, door [geïntimeerde] uitgelegd als ontbinding van de rechtspersoon, nooit heeft plaatsgevonden.
Om die reden kunnen de in 4.2 hierboven onder 2) en 3) aangehaalde grondslagen (die beide zijn gebaseerd op dan wel uitgaan van een ontbinding van Chineurrus) niet tot toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] leiden.
4.9
Dan resteert nog de in 4.2 onder 1) aangehaalde grondslag, neerkomende op de stelling dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld doordat hij verplichtingen in naam van Chineurrus is aangegaan, terwijl hij wist of behoorde te weten dat Chineurrus niet (binnen een redelijke termijn) aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en dat zij geen verhaal bood voor de daardoor voor [geïntimeerde] optredende schade (handelen in strijd met de Beklamel-norm).
4.1
Vaststaat dat de werkzaamheden van [geïntimeerde] die Chineurrus onbetaald heeft gelaten in de periode van augustus 2011 tot en met januari 2012 zijn verricht. Dat [appellant] ten tijde van het aangaan van die verplichtingen reeds wist of behoorde te weten dat Chineurrus niet aan haar betalingsverplichtingen zou kunnen voldoen en ook geen verhaal zou bieden voor daardoor optredende schade, is door [geïntimeerde] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet voldoende gemotiveerd onderbouwd. [geïntimeerde] heeft slechts bij inleidende dagvaarding erop gewezen dat moeilijk voorstelbaar is dat [appellant], die in 2011 en 2012 nog vervoersopdrachten heeft gegeven, gedurende de periode daarna herhaaldelijk betalingstoezeggingen heeft gedaan en uiteindelijk in juni 2012 de onderneming opheft, werkelijk meende dat Chineurrus de facturen zou kunnen betalen. Voorts heeft [geïntimeerde] gewezen op de omstandigheid dat [appellant] ten opzichte van medeschuldeiser Wetron hetzelfde heeft gedaan.
Daarmee gaat [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof onvoldoende concreet in op de financiële situatie van Chineurrus in de periode van augustus 2011 tot januari 2012 en de wetenschap van [appellant] daaromtrent. Nu [geïntimeerde] dat ook in hoger beroep niet heeft gedaan, heeft zij de stelling dat [appellant] in strijd met de Beklamel-norm heeft gehandeld onvoldoende feitelijk onderbouwd. Hetgeen [geïntimeerde] met betrekking tot het omkeren van de bewijslast heeft gesteld kan daarmee onbesproken blijven, nu aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
Ook de in 4.2 onder 1) genoemde grondslag kan dus niet tot toewijzing van haar vordering leiden.
4.11
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering alsnog moet worden afgewezen.
Omdat [geïntimeerde] geen voldoende concrete feiten heeft gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, passeert het hof haar bewijsaanbod.

5.De slotsom

5.1
Het hoger beroep slaagt, zodat het bestreden vonnis van 27 augustus 2014 moet worden vernietigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 274,-
- salaris advocaat € 2.842,- (2 punten x tarief V )
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 93,80
- griffierecht
€ 1.601,-
subtotaal verschotten € 1.694,80
- salaris advocaat € 2.632,- (1 punt x tarief V).
5.3
Als niet weersproken zal het hof ook de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 27 augustus 2014 en doet opnieuw recht;
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 274,- voor verschotten en op € 2.842,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 1.694,80 voor verschotten en op € 2.632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proces- en nakostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.C. Frankena, L.J. de Kerpel-van de Poel en
M.B. Beekhoven van den Boezem, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de jongste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2016.