Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
.
Van Staden ten Brink aan [appellant] ter beschikking gesteld.
/geven van een “second opinion” (met betrekking tot het negatieve cassatie-advies van mr. van Staden ten Brink) heeft aanvaard, terwijl [appellant] deze opdracht destijds naar behoren heeft uitgevoerd en niet aansprakelijk is jegens [geïntimeerde] .
grief IVis dat de rechtbank (onder rechtsoverwegingen 4.9 en 4.12) ten onrechte hoge waarde aan de schriftelijke bevestiging van mr. Verschuur in haar brief van 22 oktober 1996 toekent en ten onrechte geheel voorbijgaat aan de betwisting van [appellant] van deze bevestiging en ten onrechte oordeelt dat uit deze brief van mr. Verschuur de partijbedoeling van [appellant] voortvloeit alsmede dat het op de weg van [appellant] had gelegen om een schriftelijke reactie op deze brief van mr. Verschuur te verzenden, waarin [appellant] de daadwerkelijke opdracht had moeten bevestigen.
grief VIIIwordt opgekomen tegen rechtsoverwegingen 4.18, 4.19 en 4.20, inhoudend - kort gezegd - dat [appellant] een beroepsfout heeft gemaakt, dat aannemelijk is dat [geïntimeerde] daardoor schade heeft geleden en dat de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure kan worden toegewezen.
grief Xis gekeerd tegen de veroordeling van [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van een nader bij staat op te maken schadevergoeding en tot betaling van de proceskosten.
per secassatieberoep wilde instellen. Gelet op de omstandigheden waaronder [appellant] de opdracht van [geïntimeerde] heeft aanvaard, mocht [geïntimeerde] erop vertrouwen dat [appellant] zich jegens hem had verbonden zonder meer cassatieberoep in te stellen. Indien en voor zover [appellant] bij het aanvaarden van de opdracht van oordeel was dat hij niet zonder meer cassatieberoep zou instellen of dat het slechts aan hem - als cassatie-advocaat - was om te beslissen of cassatieberoep moet worden ingesteld, dan had hij ofwel deze opdracht moeten weigeren, ofwel moeten reageren op de brief van 22 oktober 1996 van mr. Verschuur en wel binnen één of twee dagen na aanvaarding van de opdracht. Van een redelijk bekwaam en redelijk handelend cassatie-advocaat had mogen worden verwacht dat hij, wetende dat zijn cliënt coute que coute cassatie wenst in te stellen, terwijl hij - [appellant] -dat niet zonder meer zou doen, zijn cliënt daaromtrent informeert. Daarbij komt - hetgeen de rechtbank met juistheid heeft overwogen - dat het eerder gegeven negatief cassatie-advies van mr. Van Staden ten Brink reden tot zorg gaf voor wat betreft de uitkomst van een in te stellen cassatieberoep. Mede in dat licht bezien mocht van [appellant] worden gevergd dat hij [geïntimeerde] niet aan het onnodige risico mocht bloot stellen dat ook hij tot een negatief oordeel zou komen over de kans op succes van het cassatieberoep en de zeer korte termijn die dan nog zou resten om een andere (derde) cassatie-advocaat te vinden die hoe dan ook bereid zou zijn zonder meer cassatieberoep in te stellen Door pas op 29 oktober 1996 met een negatief cassatie-advies te komen, derhalve op de één na laatste dag van de cassatietermijn, heeft [appellant] derhalve niet als een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot gehandeld (vgl. HR 2 april 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4355). Aldus heeft [appellant] een beroepsfout gemaakt, reden waarom hij aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] lijdt doordat [appellant] voor hem geen cassatieberoep heeft ingesteld.