ECLI:NL:GHARL:2016:143

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
200.173.841
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie in het kader van WSNP en draagkracht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van kinderalimentatie in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om de kinderalimentatie op nihil te stellen, omdat hij sinds de uitspraak van de WSNP op 14 mei 2013 niet meer over draagkracht beschikte om alimentatie te betalen. De rechtbank had in haar beschikking van 22 april 2015 bepaald dat de man met ingang van 1 november 2014 niet meer gehouden was om kinderalimentatie te betalen, maar de man was van mening dat deze nihilstelling al eerder, namelijk vanaf de datum van de WSNP, had moeten ingaan.

Het hof heeft vastgesteld dat er een relevante wijziging van omstandigheden had plaatsgevonden, waardoor een herbeoordeling van de kinderalimentatie gerechtvaardigd was. De man stelde dat hij door de WSNP niet meer vrij kon beschikken over zijn inkomen en dat zijn financiële situatie hem niet in staat stelde om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen. De vrouw en de andere verweerster voerden verweer en stelden dat de man zelf verantwoordelijk was voor zijn financiële situatie.

Het hof oordeelde dat de man, gezien zijn toelating tot de WSNP, inderdaad niet over draagkracht beschikte om kinderalimentatie te betalen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de kinderalimentatie met ingang van 14 mei 2013 op nihil gesteld. Tevens werd bepaald dat de vrouw en de andere verweerster geen terugbetalingsverplichting hadden voor eventueel teveel betaalde alimentatie. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.173.841
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 379640 en 384824)
beschikking van de familiekamer van 12 januari 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.M. Bakker te Heerenveen,
en
Bauke Thomas de Jager en Romke Wiebren Soorsma,
vennoten van Integra Bewindvoering en Inkomensbeheer V.O.F.,
in hun hoedanigheid van bewindvoerders over de goederen toebehorend aan de man,
kantoorhoudende te Wolvega, gemeente Weststellingwerf,
verder te noemen: de bewindvoerders,
en
[verweerster 1],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de vrouw,
en
[verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: [verweerster 2],
verweersters in hoger beroep,
advocaat: mr. F.T. van Bentum te Nieuwegein.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 april 2015, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 tot en met 12, ingekomen op 22 juli 2015;
- het verweerschrift, ingekomen op 4 september 2015;
- een journaalbericht van mr. Bakker van 23 november 2015 met producties 12 en 13 (lees: 13 en 14), ingekomen op 24 november 2015;
- een journaalbericht van mr. Bakker van 24 november 2015 met producties 14 en 15 (lees: 15 en 16), ingekomen op 25 november 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 december 2015 plaatsgevonden. De man en de vrouw zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de bewindvoerders is H. Schuurman verschenen. [verweerster 2] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 15 februari 2006 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • de meerderjarige dochter, [verweerster 2], verder te noemen: [verweerster 2], geboren op [geboortedatum] 1996, en
  • de minderjarige dochter, [kind], verder te noemen: [kind], geboren op [geboortedatum] 2003,
verder gezamenlijk ook te noemen: de kinderen. De man en de vrouw zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind]. [kind] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.3
Bij beschikking van 23 maart 2011 heeft de rechtbank Utrecht het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant van 19 december 2005 en de beschikking van 8 februari 2006 van de rechtbank Utrecht gewijzigd en, voor zover hier van belang, bepaald dat de man met ingang van 1 januari 2011 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 117,- per kind per maand zal voldoen. Deze bijdrage bedraagt met ingang van
1 januari 2015 ingevolge de wettelijke indexering € 122,59 per kind per maand.
3.4
Bij vonnis van 14 mei 2013 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, de toepassing van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (hierna: WSNP) uitgesproken ten aanzien van zowel de man als ten aanzien van [A], geboren op [geboortedatum] 1975, met wie de man op 25 mei 2011 in gemeenschap van goederen is gehuwd.
3.5
Bij beschikking van 20 april 2015 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan de man onder bewind gesteld wegens lichamelijke of geestelijke toestand met benoeming van Bauke Thomas de Jager en Romke Wiebren Soorsma, vennoten van Integra Bewindvoering en Inkomensbeheer V.O.F., tot bewindvoerders.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding, dan wel levensonderhoud en studie van de kinderen (hierna te noemen: de kinderalimentatie).
De rechtbank heeft in de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 22 april 2015 de beschikking van 23 maart 2011 gewijzigd en bepaald dat de man met ingang van 1 november 2014, voor de duur van de schuldsanering, niet gehouden is een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen te voldoen en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de ingangsdatum van de nihilstelling van de kinderalimentatie. De man verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, te bepalen dat de beschikking van
23 maart 2011 wordt gewijzigd met dien verstande dat de vastgestelde bijdrage met ingang van 14 mei 2013 op nihil wordt gesteld, voor de periode dat de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is, met dien verstande dat voor zover hij over de periode vanaf 14 mei 2013 tot heden meer heeft betaald en/of op hem is verhaald, de bijdrage tot heden wordt bepaald op hetgeen door hem is betaald en/of op hem is verhaald, zodat het bepalen van de ingangsdatum van de nihilstelling op 14 mei 2013 niet leidt tot een terugbetalingsverplich-ting voor de vrouw of [verweerster 2].
4.3
De vrouw en [verweerster 2] hebben verweer gevoerd. Zij verzoeken het hof het beroep van de man als ongegrond en onbewezen af te wijzen en (naar het hof begrijpt:) de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In hoger beroep is niet in geschil dat er zich een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW heeft voorgedaan, hetgeen een hernieuwde beoordeling rechtvaardigt.
5.2
De man kan zich niet verenigen met voornoemde beschikking en stelt zich op het standpunt dat de kinderalimentatie met ingang van 14 mei 2013, zijnde de datum waarop ten aanzien van hem de toepassing van de WSNP is uitsproken, op nihil had moeten worden gesteld. Sinds zijn toelating tot de WSNP kan hij niet meer vrij beschikken over zijn inkomen. Hij heeft een netto inkomen van € 1.120,- per maand, exclusief vakantiegeld, en hij moet rondkomen van een bedrag van € 80,- per week. De totale schuldenlast bedraagt
€ 45.887,97. De rechter-commissaris heeft geen gebruik gemaakt van de aan hem in artikel 295 lid 3 Faillisementswet (Fw) toegekende discretionaire bevoegdheid om het vrij te laten bedrag te verhogen met het bedrag van de vastgestelde kinderalimentatie. De man beschikt dus niet over enige draagkracht om een bedrag aan kinderalimentatie te betalen. De rechtbank heeft volgens de man ten onrechte de ingangsdatum van de nihilstelling van de kinderalimentatie bepaald op 1 november 2014, zijnde de eerste dag van de maand volgend op de datum van de indiening van het verzoekschrift. Uit jurisprudentie blijkt dat een wijziging met ingang van een datum gelegen (ver) voor het indienen van het inleidende verzoek redelijk en billijk kan zijn, indien in de periode sinds de WSNP van toepassing is geen bedrag aan alimentatie is betaald en dus voor de vrouw geen terugbetalingsverplichting ontstaat. Sinds de toepassing van de WSNP heeft de man, op een bedrag van € 32,12 na, geen kinderalimentatie meer betaald. Voor de vrouw en [verweerster 2] ontstaat derhalve geen terugbetalingsverplichting indien de ingangsdatum wordt bepaald op 14 mei 2013. Indien hij de vastgestelde bijdrage tot 1 november 2014 moet voldoen ontstaat een onaanvaardbare situatie, omdat hij dan onder de 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm komt, aldus de man.
5.3
De vrouw en [verweerster 2] betwisten de stellingen van de man. Zij stellen dat het voor rekening en risico van de man komt dat hij thans in de WSNP zit. De man wist op het moment dat hij opnieuw in het huwelijk trad, welke financiële verantwoordelijkheden hij had ten aanzien van de kinderen. Willens en wetens is de man getrouwd in gemeenschap van goederen met zijn nieuwe partner. De nieuwe partner heeft een aanzienlijke schuldenlast, waardoor de man in de schuldsanering terecht is gekomen. Om dit te voorkomen had de man op huwelijkse voorwaarden kunnen trouwen.
Verder heeft de man volgens de huidige normen voor de berekening van de kinderalimentatie nog altijd draagkracht voor een bijdrage van € 25,- per kind per maand. De man heeft ook verzuimd om de rechter-commissaris nadrukkelijk te vragen om van zijn discretionaire bevoegdheid gebruik te maken om het vrij te laten bedrag te verhogen met de bijdrage van de vastgestelde kinderalimentatie. De financiële positie van de ouders gezamenlijk is zodanig dat sprake is van een klemmend tekort om in de behoefte van de kinderen te voorzien. De man heeft pas ruim anderhalf jaar nadat de WSNP is uitgesproken een verzoekschrift tot wijziging van de kinderalimentatie ingediend. Er is dan ook geen reden om af te wijken van de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum van de nihilstelling van 1 november 2014, aldus de vrouw en [verweerster 2].
5.4
Het hof overweegt als volgt. De omstandigheid dat de man is toegelaten tot de WSNP brengt met zich dat hij met ingang van 14 mei 2013 niet langer meer de vrije beschikking heeft over zijn salaris; sindsdien kan hij slechts beschikken over het op de voet van artikel 295 lid 2 Fw door de rechter-commissaris vastgestelde vrij te laten bedrag. Dit bedrag is onder het bijstandsniveau gelegen, tenzij de rechter-commissaris op de voet van artikel 295 lid 3 Fw anders heeft bepaald. Derhalve moet worden aangenomen dat een onderhoudsplichtige, behoudens bijzondere omstandigheden, niet over draagkracht beschikt om onderhoudsbijdragen te betalen. Dit kan anders zijn, indien het vrij te laten bedrag door de rechter-commissaris op een hoger bedrag is bepaald.
5.5
Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval onvoldoende bijzondere omstandigheden zijn gesteld of gebleken om af te wijken van de hoofdregel dat moet worden aangenomen dat een onderhoudsplichtige over de periode dat de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is niet over draagkracht beschikt om kinderalimentatie te voldoen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de rechter-commissaris, in reactie op het verzoek ter zake van de bewindvoerder, bij brief van 12 februari 2015 aan de bewindvoerder heeft laten weten dat bij de berekening van het vrij te laten bedrag geen rekening zal worden gehouden met de kinderalimentatie. Niet is gebleken dat wat betreft het ontstaan van de schulden ten aanzien waarvan de WSNP is uitgesproken of de aansprakelijkheid van de man daarvoor de man een zodanig verwijt treft, dat er grond is om bij de vaststelling van de kinderalimentatie af te wijken van het in 5.4 genoemde uitgangspunt.
5.6
Het hof is op grond van hetgeen hierboven is overwogen dan ook van oordeel dat de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 14 mei 2013 op nihil dient te worden gesteld.
5.7
Gelet op het consumptieve karakter van kinderalimentatie, is het hof van oordeel dat de vrouw en [verweerster 2] de - eventueel - teveel door de man betaalde kinderalimentatie niet aan hem hoeven terug te betalen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de man in zijn beroepschrift heeft gesteld dat sinds de toepassing van de WSNP, op een bedrag van € 32,12 na, geen kinderalimentatie meer is betaald.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven van de man. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna te melden.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de familierechtelijke aard van de procedure.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 april 2015, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 23 maart 2011 en stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, dan wel levensonderhoud en studie van de kinderen met ingang van 14 mei 2013 op nihil, voor de duur van de schuldsanering;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.J. Haarhuis, R. Feunekes en B.F. Keulen, en is op 12 januari 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.