In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2013. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, had verzocht om de beëindiging van het gezag van de Raad voor de Kinderbescherming te vernietigen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het gezag van beide ouders over de minderjarige moest worden beëindigd, omdat de ouders te maken hadden met langdurige verslavingsproblemen en onvoldoende in staat waren om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 21 januari 2016 werd duidelijk dat de moeder veel van haar kind houdt, maar het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de moeder niet in staat was om binnen een aanvaardbare termijn de zorg voor haar kind op zich te nemen. Het hof benadrukte dat het belang van het kind voorop staat en dat er onvoldoende zicht was op verbetering in de situatie van de ouders. De moeder had niet aangetoond dat zij in staat was om de opvoedingsbehoeften van haar kind te vervullen.
Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarmee het gezag van de moeder over de minderjarige werd beëindigd. De beslissing heeft geen gevolgen voor de bijzondere band tussen de moeder en het kind, en het hof benadrukte het belang van positief contact tussen hen. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.