ECLI:NL:GHARL:2016:1398

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
200.175.909/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondercuratelestelling en bewindvoering met voorkeur rechthebbende

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, waarbij een bewind is ingesteld over de goederen en gelden van de rechthebbende. De rechthebbende, die verblijft in een kliniek voor geestelijke gezondheidszorg, is door zijn broer en zus, de appellanten, onder curatele gesteld. De appellanten verzoeken het hof om de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en de rechthebbende onder curatele te stellen, dan wel onder bewind met aanstelling van een onafhankelijke bewindvoerder. De rechthebbende heeft het verzoek van de appellanten bestreden en de kantonrechter heeft geoordeeld dat beschermingsbewind volstaat. Het hof heeft de medische verklaringen van de behandelend psychiater en andere deskundigen in overweging genomen en vastgesteld dat de rechthebbende als gevolg van zijn geestelijke en lichamelijke toestand niet in staat is zijn belangen behoorlijk waar te nemen. Het hof concludeert dat de maatregel van beschermingsbewind op dit moment voldoende is en dat er geen noodzaak is voor een verdergaande maatregel van curatele. De voorkeur van de rechthebbende voor de benoeming van de bewindvoerder is gerespecteerd, en het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.175.909/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 3933559 VC VERZ 15-26)
beschikking van de familiekamer van 11 februari 2016
in het hoger beroep van
[appellant1] en [appellante2] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: appellanten,
advocaat: mr. M. Mook, kantoorhoudend te Groningen,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de rechthebbende] ,

thans verblijvende bij [B] te [C] ,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. G.B. de Jong, kantoorhoudende te Hoogezand,

2. [de bewindvoerder] B.V.,

gevestigd te [A] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
3. [belanghebbende1],
wonende te [D] ,
4. [belanghebbende2],
wonende te [E] ,
5. [belanghebbende3],
wonende te [F] ,
6. [belanghebbende4],
wonende te [G] .

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 21 mei 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, is onder afwijzing van het meer of anders verzochte een bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende [de rechthebbende] met benoeming van [de bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder en met bepalingen omtrent de beloning van de bewindvoerder.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 21 augustus 2015, zijn appellanten in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij verzoeken het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van appellanten in eerste aanleg alsnog toe te wijzen te weten primair dat de rechthebbende onder curatele wordt gesteld met aanstelling van [appellant1] tot curator of een onafhankelijke curator aan te stellen met deskundige kennis van het boeren(akkerbouw)bedrijf, dan wel subsidiair dat de rechthebbende onder bewind wordt gesteld met aanstelling van [appellant1] tot bewindvoerder of een onafhankelijke bewindvoerder aan te stellen met deskundige kennis van het boeren (akkerbouw)bedrijf.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 21 oktober 2015, heeft de rechthebbende het verzoek van appellanten in hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot afwijzing ervan.
2.3
De bewindvoerder heeft bij brief van 8 januari 2016 met bijlagen (waaronder een bereidverklaring) verslag gedaan van zijn werkzaamheden en visie op de zaak.
2.4
De behandelaar van de rechthebbende, mw. [H] , psychiater te [C] ( [B] ) heeft bij brief van 8 januari 2016 een medische verklaring toegezonden.
2.5
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken waaronder:
- het journaalbericht van mr. De Jong van 17 september 2015 (waarbij hij zich stelt als
advocaat voor de rechthebbende);
- het journaalbericht van mr. Mook van 8 oktober 2015 met bijlage (pv);
- de brief van de bewindvoerder van 23 oktober 2015;
- het journaalbericht met bijlagen van mr. Mook van 14 december 2015 (aanpassing
verzoek in die zin dat appellanten zich terugtrekken als potentiële curatoren van de
rechthebbende en het hof verzoeken tot benoeming van een onafhankelijke curator
over te gaan);
- het journaalbericht van mr. Mook van 14 januari 2016 met bijlagen (bereidverklaring
van de heer [I] met cv);
- het journaalbericht van mr. Mook van 15 januari 2016 met bijlagen en;
- het journaalbericht van mr. De Jong van 19 januari 2016 (bezwaar tegen aanwezigheid
van [I] );
- de brief van de bewindvoerder van 19 januari 2016.
2.6
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 21 januari 2016. Verschenen zijn appellanten, bijgestaan door hun advocaat mr. Mook, de rechthebbende en zijn advocaat mr. De Jong en voorts zijn de overige belanghebbenden verschenen. De bewindvoerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mw. [J] en dhr. [K] .

3.De vaststaande feiten

3.1
Op 9 maart 2015 hebben appellanten, de broer en zuster van de rechthebbende, met akkoordverklaring van de overige broers en zussen van de rechthebbende, een verzoekschrift tot ondercuratelestelling van de rechthebbende ingediend bij de rechtbank. Het verzoekschrift is voorzien van een medische verklaring gedateerd 24 februari 2015 van de psychiater [L] en de verpleegkundig specialist GGZ io [M] ( [B] ).
3.2
De rechthebbende verblijft sinds november 2014 op basis van een rechterlijke machtiging in een kliniek voor geestelijke gezondheidszorg van [B] . De rechterlijke machtiging is laatstelijk verlengd tot 10 mei 2016.
3.3
In de hier bestreden beschikking is kort gezegd een bewind ingesteld over de goederen en gelden die de rechthebbende (zullen) toebehoren en is het meer of anders verzochte afgewezen. Hiertegen richt zich het hoger beroep van appellanten.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Aan het hof ligt ter beoordeling voor het verzoek van appellanten tot ondercuratestelling van de rechthebbende met benoeming van een onafhankelijk curator, die kennis heeft van het boerenbedrijf.
4.2
Het hof overweegt dat bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige uitgangspunt dient te zijn het zelfbeschikkingsrecht van de rechthebbende. Daaruit volgt dat een beschermende maatregel niet verder dient in te grijpen dan strikt noodzakelijk is. De wet bevat in dit verband verschillende instrumenten voor bescherming van natuurlijke personen (en het maatschappelijk verkeer) waarvan curatele de meest verstrekkende is. Indien een minder verstrekkende maatregel voldoende bescherming biedt, dient de rechter daarmee in beginsel te volstaan. De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat beschermingsbewind volstaat.
4.3
In het onderhavige geval acht het hof voldoende onderbouwd dat de rechthebbende als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijk toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is zijn belangen behoorlijk waar te nemen. Uit de bij het verzoekschrift gevoegde medische verklaring blijkt in dit verband onder meer dat de rechthebbende in november 2014 met een rechterlijke machtiging is opgenomen in de gesloten kliniek van [B] . De machtiging is uitgesproken op basis van een uitgebreid waansysteem met vergiftigingswanen, waarbij de rechthebbende zich ernstig lichamelijk verwaarloost. Tevens is sprake van ontregelde suikerziekte, hoge bloeddruk, een TIA in de voorgeschiedenis, overmatig alcoholgebruik waarvoor de rechthebbende zich niet liet behandelen en een ontbrekend ziektebesef en
-inzicht.
4.4
Tot de stukken behoort voorts een verklaring van een behandelend psychiater van de rechthebbende bij [B] , te weten [H] , gedateerd 8 januari 2016, waaruit blijkt dat na diagnostisch onderzoek in de kliniek is gebleken dat bij de rechthebbende onder meer sprake is van gemengde dementie, waardoor hij wils- en handelingsonbekwaam is.
4.5
Op grond van voormelde medische verklaringen, bezien in het licht van de overige gegevens in het dossier en het onderzoek ter zitting, kan naar het oordeel van het hof worden vastgesteld dat zowel is voldaan aan de grond voor ondercuratelestelling bedoeld in artikel 1:378 lid 1 sub a BW als aan de grond voor instelling van een beschermingsbewind, bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW, namelijk dat de rechthebbende als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is zijn (vermogensrechtelijke) belangen behoorlijk waar te nemen.
4.6
Het hof kan de kantonrechter volgen in zijn oordeel dat in de omstandigheden van het geval op dit moment geen noodzaak bestaat om de maatregel van curatele uit te spreken en dat de maatregel van beschermingsbewind volstaat. Op dit moment verblijft de rechthebbende op basis van een rechterlijke machtiging in een kliniek van [B] en het verloop en de aard van het ziektebeeld van de rechthebbende geeft het hof geen grond om aan te nemen dat zijn verblijf aldaar binnen afzienbare termijn niet meer nodig zal zijn. Daarbij is het hof gebleken dat de rechthebbende zich doet omringen en in een voorkomend geval doet adviseren door verschillende personen en instanties. Op dit moment is daarom een verdergaande bescherming dan bewind naar het oordeel van het hof niet noodzakelijk. Een en ander geldt te meer nu sinds 1 januari 2014 ook de mogelijkheid bestaat om beschermingsbewinden op basis van een geestelijke en/of lichamelijke stoornis te publiceren (artikel 1:436 lid 3 BW jo. 1:391 BW) waardoor de bescherming van de onderbewindgestelde ten opzichte van derden wordt versterkt. Mochten er zich in de toekomst feiten en/of omstandigheden voordoen, die een inschrijving van het bewind wenselijk/noodzakelijk maken, kan een daartoe strekkend verzoek aan de kantonrechter worden gericht. Namens de rechthebbende is ter zitting van het hof verzocht om zo mogelijk ook een mentorschap uit te spreken in hoger beroep. Het hof ziet daarvoor echter geen aanleiding omdat daar niet eerder om is verzocht en zijdens de bewindvoerder ter zitting is verklaard dat zij en de rechthebbende daar nog mee bezig zijn.
4.7
Gebleken is dat appellanten geen vertrouwen hebben in de bewindvoerder [de bewindvoerder] B.V., dit in tegenstelling tot de rechthebbende. Op grond van 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Niet in geschil is dat de rechthebbende voorkeur heeft voor deze bewindvoerder. Naar het oordeel van het hof is onvoldoende gebleken dat gegronde redenen zich verzetten tegen benoeming van [de bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder. Het kantoor heeft een goede reputatie en het hof heeft de indruk dat de bewindvoerder voortvarend haar taak is aangevangen. Dat bij aanvang in de uitvoering van de taak strubbelingen zijn ontstaan met bekenden en familieleden van de rechthebbende, valt te betreuren, maar het hof is niet gebleken dat de verhoudingen daardoor zodanig vestoord zijn geraakt dat feitelijk geen goede uitvoering van het bewind meer mogelijk is. In dit verband zij opgemerkt dat de bewindvoerder in de eerste plaats tot taak heeft te waken over de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende en niet over de belangen van derden. De bewindvoerder dient daarover rekening en verantwoording af te leggen aan de kantonrechter. Indien en voor zover de familieleden van de rechthebbende van mening zijn dat zich onregelmatigheden voordoen, kunnen zij daarvan melding maken bij de toezichthoudende kantonrechter. Het enkele feit dat bepaalde werkzaamheden in het bedrijf van de rechthebbende wellicht bij benoeming van een andere bewindvoerder goedkoper hadden gekund, leidt niet tot een ander oordeel over deze bewindvoerder. Evenmin bestaat er naar het oordeel van het hof reden aan te nemen dat sprake is van onregelmatigheden. De stelling dat sprake is van belangenverstrengeling dan wel 'vriendjespolitiek' is naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd.
4.8
Het voorgaande betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 21 mei 2015 waarvan beroep;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
mr. D.J. Buijs en is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2016 in bijzijn van de griffier.