ECLI:NL:GHARL:2016:1135

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2016
Publicatiedatum
16 februari 2016
Zaaknummer
200.139.920
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbare aanbesteding en uitleg van parallel geschakelde financial leaseovereenkomsten met betrekking tot wettelijke rente en schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep in een civiele procedure tussen ISL Automatisering B.V. en Econocom B.V. De zaak betreft de uitleg van twee parallel geschakelde financial leaseovereenkomsten en de vraag naar de aard van de vordering van ISL in het kader van de afwikkeling van de leaseovereenkomst. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen waarin een comparitie van partijen werd gelast om de aard van de vordering te verhelderen. ISL heeft haar vorderingen verminderd en zich gericht op de vergoeding van wettelijke handelsrente over leveranties aan Stenden tot en met september 2012, met een totaalbedrag van € 1.339.060,40 inclusief BTW. Het hof oordeelt dat ECS, de tegenpartij, rente verschuldigd is vanaf de factuurdata van de leveringen tot 1 februari 2015, de datum waarop Stenden aan haar betalingsverplichtingen voldeed. De berekeningen van ISL met betrekking tot de wettelijke rente zijn door het hof beoordeeld, waarbij de subsidiaire berekening van ISL is toegewezen, resulterend in een totaalbedrag van € 244.316,14. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en ECS veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan ISL, evenals de kosten van beide instanties. Het arrest is uitgesproken op 16 februari 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.139.920
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, locatie Utrecht, 851010)
arrest van 16 februari 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ISL Automatisering B.V.,
gevestigd te Venlo,
appellante,
hierna: ISL,
advocaat: mr. H. Nieuwenhuizen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Econocom B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
geïntimeerde,
hierna: ECS,
advocaat: mr. F.G. van der Geld.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 24 november 2015 (hierna: het tweede tussenarrest) hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte vermindering van eis van ISL d.d. 14 januari 2016;
- de antwoordakte na vermindering van eis van ECS d.d. 14 januari 2016;
- het proces-verbaal van de (meervoudige) comparitie van partijen d.d. 14 januari 2016.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
In het tweede tussenarrest heeft het hof een (meervoudige) comparitie van partijen gelast ter verheldering van de aard van de vordering van ISL en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens konden worden. Voor het geval het ISL inderdaad om vergoeding van haar (rente)schade te doen mocht zijn, verwachtte het hof van ISL dat zij twee weken voorafgaand aan de desbetreffende zitting bij akte met een volledige en inzichtelijke berekening van haar desbetreffende vordering zou komen, waarop ECS dan ter gelegenheid van die zitting, desgewenst onder overlegging van een antwoordakte, zou kunnen reageren.
2.2
Bij haar hiervoor onder 1.2 genoemde akte heeft ISL haar vorderingen in zoverre verminderd, dat van haar oorspronkelijke vorderingen (zie het eerste tussenarrest onder 4.1) alleen haar aanspraak op vergoeding van de wettelijke handelsrente over haar leveranties aan Stenden tot en met september 2012, exclusief Appleproducten, voor een bedrag ad
€ 1.339.060,40 inclusief BTW, vanaf de factuurdata van de desbetreffende leveranties tot
1 februari 2015, als de datum waarop Stenden aan haar verplichting tot betaling van die facturen had voldaan, wordt gehandhaafd. Weliswaar had ECS nimmer aan haar betalingsverplichtingen voldaan, maar ISL verklaarde zich volgens haar akte bereid te aanvaarden dat vanaf 1 februari 2015 van ‘verzuim’ aan de zijde van ECS geen sprake meer is en bedoelde betalingen van Stenden aan ECS ‘toe te rekenen’. Voorts handhaafde zij haar verzoek tot veroordeling van ECS in de kosten van (naar het hof begrijpt:) beide instanties.
2.3
Met bedoelde vermindering van eis door ISL is de vraagstelling van het hof naar de aard van de vordering van ISL (zie hiervoor onder 2.1) niet langer relevant. Deze had immers met name betrekking op het deel van de vorderingen van ISL, dat ingevolge die vermindering van haar eis door ISL niet langer aan het hof wordt voorgelegd.
Wat betreft de – na de vermindering van eis nog slechts gevorderde – wettelijke rente oordeelde het hof in het tweede tussenarrest onder 2.12 reeds dat het daarbij kennelijk gaat om vergoeding voor – niet ongedaan te maken – vertraging in de betaling van de desbetreffende bedragen, derhalve in elk geval om een schadevergoedingsvordering.
Dat wordt, in weerwil van hetgeen ECS voorstaat, rechtens niet anders als gevolg van het feit dat ISL haar nakomingsvorderingen ter zake van de hoofdsommen heeft ingetrokken.
ECS is, als zodanig door haar niet betwist, bedoelde rente verschuldigd vanaf de data van de door ISL ter zake van haar onderhavige leveringen aan Stenden toegezonden facturen, aangezien ECS de facturen vanaf die data zou financieren en de bedragen dus per die data verschuldigd zijn. Als einddatum voor de desbetreffende rente geldt ingevolge de vermindering van eis als hiervoor onder 2.2 omschreven 1 februari 2015.
2.4
ISL heeft ter zake van haar vordering van de wettelijke handelsrente meerdere berekeningen aan het hof voorgelegd en daaraan een primaire, subsidiaire, meer subsidiaire en meest subsidiaire vordering harerzijds verbonden. De berekeningen als zodanig zijn door ECS niet bestreden.
Nu ISL blijkens haar akte (onder 6) de betalingen door Stenden aan ECS ‘toerekent’ en de hoofdsom(men) waarover ISL de haar toekomende rente berekent (zie hiervoor onder 2.2), zoals zij in haar akte onder 10 ook aangeeft, steeds zijn verminderd op basis van de aflossing bij wege van annuïteit door Stenden, acht het hof (boven de – primaire – renteberekening van ISL die daarmee geen rekening houdt) de – subsidiaire – renteberekening van ISL, die daarop is gebaseerd, in het onderhavig geval aangewezen. Deze komt neer op een bedrag van € 203.724,64, te vermeerderen met een ‘rente over rente’ component van € 40.591,50, derhalve op € 244.316,14 in totaal.
2.5
De meer subsidiaire renteberekening van ISL, die door ECS op zichzelf voor meest juist werd gehouden, volgt het hof niet, omdat daarin rekening wordt gehouden met de rentecomponent opgenomen in de betaling door Stenden. Zoals ook blijkt uit de door ISL in haar akte vermelde rechtspraak van de Hoge Raad gaat het bij de wettelijke rente om een gefixeerd bedrag en is de grootte van de daadwerkelijk geleden schade irrelevant; voor verrekening van voordeel is geen plaats.
2.6
Matiging van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente, als door ECS verzocht, is op zichzelf wel mogelijk, terwijl ook de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid in beginsel kan worden ingeroepen. De strekking van de artikelen 6:119 en 6:119a BW brengt echter mee dat het in die bepalingen aangewezen fixum niet door matiging op de voet van artikel 6:109 BW of door de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid kan worden opzij gezet op grond dat de rechthebbende geen dan wel meer of minder schade dan overeenkomt met de wettelijke rente heeft geleden ten gevolge van de vertraging in de voldoening van de aan hem verschuldigde geldsommen
(HR 14 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR0220 en AR2760).
Nu ECS voor haar beroep op matiging onderscheidenlijk de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid geen andere argumenten heeft aangevoerd, bestaat voor toepassing van de desbetreffende bepalingen geen grond.
2.7
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de – tot vergoeding van de wettelijke rente over de som van € 1.339.060,40 inclusief BTW beperkte – vordering van ISL zal toewijzen vanaf de factuurdata van de desbetreffende leveranties tot 1 februari 2015 volgens de subsidiaire renteberekening van ISL, neerkomende op een bedrag van € 244.316,14 in totaal.

3.De slotsom

3.1
Tegen het tussenvonnis van 3 april 2013 zijn door ISL geen grieven gericht, zodat zij in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
3.1
De grieven tegen het eindvonnis van 25 september 2013 slagen, zodat dit vonnis moet worden vernietigd en de vordering van ISL, zoals deze bij haar akte van
14 januari 2016 is verminderd, overeenkomstig de subsidiaire variant daarvan, moet worden toegewezen.
3.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof ECS in de kosten van de beide instanties veroordelen. Wat betreft het tarief geliquideerde kosten zal het hof uitgaan van tarief VI overeenkomstig de verminderde vordering van ISL.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van ISL zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 76,17
- griffierecht
€ 873,-
subtotaal verschotten € 949,17
- salaris advocaat
€ 4.000,-(2 punten x tarief VI à € 2.000,- per punt)
Totaal € 4.949,17.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van ISL zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 76,71
- griffierecht
€ 5.114,-
subtotaal verschotten € 5.190,71
- salaris advocaat
€ 13.052,-(4 punten x tarief VI à € 3.263,- per punt)
Totaal € 18.242,71.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart ISL niet-ontvankelijk in haar hoger beroep van het tussen partijen door de kantonrechter (van de rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht) gewezen vonnis van 3 april 2013;
vernietigt het vonnis van de kantonrechter (van de rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht) van 25 september 2013 en doet opnieuw recht;
veroordeelt ECS tot betaling aan ISL van een bedrag van € 244.316,14;
veroordeelt ECS in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van ISL wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 949,17 voor verschotten en op € 4.000,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 5.190,71 voor verschotten en op € 13.052,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.F. Wiggers-Rust, S.M. Evers en H.L. Wattel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2016.
.