ECLI:NL:GHARL:2016:10781
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de raadkamer bij vordering tot gevangenhouding na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 6 januari 2016. De beschikking betrof een bevel tot gevangenhouding van de verdachte, die op dat moment verbleef in een justitiële jeugdinrichting te Lelystad. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis. De zaak is behandeld in raadkamer, waarbij de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.P. Hilhorst, aanwezig waren.
De rechter-commissaris in de rechtbank Gelderland had eerder op 10 april 2015 de bewaring van de verdachte bevolen, maar deze bewaring was geschorst. Het onderzoek ter terechtzitting was gestart op 17 november 2015, maar de verdachte was niet verschenen. De behandeling werd geschorst tot 15 december 2015, waar wederom geen beslissing werd genomen over de gevangenhouding. Op 6 januari 2016 heeft de raadkamer van de rechtbank op vordering van de officier van justitie de gevangenhouding bevolen, waartegen de verdachte in hoger beroep ging.
Het hof oordeelde dat de raadkamer niet bevoegd was om van de vordering tot gevangenhouding kennis te nemen, aangezien het onderzoek ter terechtzitting al was aangevangen. Het hof vernietigde daarom de beschikking waarvan beroep en verklaarde de officier van justitie niet ontvankelijk in zijn vordering. De beslissing is genomen op basis van verschillende artikelen uit het Wetboek van Strafvordering, waaronder artikelen 65, 66, 66a, 67, 67a, 71 en 282.