Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
20 mei 2014, 28 oktober 2014 en 24 maart 2015 die de kantonrechter (rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo) heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
.
€ 40.524,82.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
€ 40.524,82 aan [appellante] overgemaakt. [appellante] heeft, na vermindering van haar aanspraak op [geïntimeerde] met € 4.000,00, gevorderd dat de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van de resterende € 10.000,00 met rente en kosten. [geïntimeerde] heeft als (bevrijdend) verweer gevoerd dat er tussen partijen een afspraak is gemaakt dat [appellante] na ontvangst van haar erfdeel geen aanspraak zou maken op deze € 10.000,00. Volgens [geïntimeerde] heeft zij, voordat het bedrag werd uitbetaald, het met [appellante] over dit geld gehad en heeft zij gezegd dat [appellante] € 10.000,00 minder kreeg, omdat zij veel voor [appellante] had betaald en voor haar had gezorgd en is [appellante] daarmee akkoord gegaan. [geïntimeerde] heeft daarnaast als (bevrijdend) verweer gevoerd dat sprake is van rechtsverwerking. Zij heeft daartoe gesteld dat als gevolg van de hierna te noemen bijzondere omstandigheden bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [appellante] haar aanspraak niet (meer) geldend zal maken. Die omstandigheden zijn:
a) [appellante] heeft op/omstreeks 28 december 2011 in de auto, nadat zij via haar telefoon op haar bankrekening had gekeken, tegen [geïntimeerde] , in het bijzijn van [echtgenoot geïntimeerde] , bevestigd dat het geld was overgemaakt en gezegd “Bedankt mama, het is goed zo” of woorden van gelijke strekking;
c) [geïntimeerde] heeft in de periode vanaf ongeveer 2007 tot en met 2011 voor in totaal ongeveer € 9.000,00 aan uitgaven voor [appellante] voldaan en [appellante] heeft aan [geïntimeerde] altijd verklaard dat wanneer zij geld zou hebben zij alles aan haar moeder zou terugbetalen;
d) [appellante] heeft nooit rechtstreeks (het hof begrijpt: bij [geïntimeerde] ) geprotesteerd tegen de hoogte van het uit te keren erfdeel;
e) [appellante] heeft gedurende lange tijd (te weten de periode tussen de brief van 19 december 2011 van de notaris aan [appellante] en de brief van 23 januari 2014 van de advocaat van [appellante] aan [geïntimeerde] ) nagelaten de vermeende vordering te gelde te maken.
6 november 2014 van de notarisklerk en een overzicht van betalingen met bankafschriften overgelegd en heeft zij [echtgenoot geïntimeerde] als getuige laten horen. [appellante] heeft daarna zichzelf, haar echtgenoot ( [echtgenoot appellante] ) en haar schoonmoeder ( [schoonmoeder appellante] ) als getuigen laten horen om tegenbewijs te leveren. De kantonrechter heeft vervolgens bij het vonnis van 24 maart 2015 geoordeeld dat [geïntimeerde] is geslaagd in het leveren van het door haar te leveren bewijs en dat het beroep op zowel de gestelde afspraak als de gestelde rechtsverwerking slaagt. Bij dat vonnis heeft de kantonrechter de vordering van [appellante] afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
24 maart 2015. In hoger beroep heeft zij haar vordering verminderd in die zin dat zij nu vordert dat het hof, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] zal veroordelen om aan [appellante] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 6.990,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 28 december 2011 tot de dag van de algehele voldoening en te vermeerderen met een in goede justitie te bepalen bedrag voor buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties. Het hof zal, met inachtneming van de grieven, beslissen op die verminderde vordering.
6 november 2014 van de notarisklerk leveren om de volgende redenen ook geen doorslaggevend bewijs van de gestelde afspraak op. Deze e-mails zijn geen authentieke of onderhandse akten die dwingend bewijs opleveren in de zin van artikel 157 Rv; zij hebben vrije bewijskracht. Gezien de hierna te noemen omstandigheden is het hof (nog) niet ervan overtuigd dat [appellante] daadwerkelijk tegenover (een medewerkster van) de notaris heeft verklaard dat zij akkoord ging met verrekening van € 14.000,00 bij de uitbetaling van het haar toekomende bedrag. Die verklaring zou overigens slechts een gedeeltelijke bevestiging kunnen vormen van de door [geïntimeerde] gestelde overeenkomst die betrekking heeft op € 10.000,00. De bedoelde omstandigheden zijn: i) de gemotiveerde betwisting door [appellante] van het geschrevene in de e-mails van 22 december 2011 en 6 november 2014 dat zij te kennen heeft gegeven dat het te verrekenen bedrag € 14.000,00 in plaats van € 10.000,00 bedroeg, ii) dat niet zonder meer voor de hand liggend is dat [appellante] uit zichzelf bij (een medewerkster van) de notaris heeft aangegeven dat er (in haar nadeel) een hoger bedrag moest worden verrekend dan het bedrag waarover zij schriftelijk door de notaris was geïnformeerd en iii) (met name) dat als ongemotiveerd betwist vaststaat dat, kort gezegd, binnen het kantoor van de notaris gebruikelijk was dat voor akkoord getekend moest worden voordat tot verrekening/uitbetaling werd overgegaan en dat [appellante] broer wel een schriftelijk akkoord heeft moeten geven aan de notaris voordat tot uitbetaling werd overgegaan, terwijl in deze procedure niet is gebleken van een dergelijk schriftelijk akkoord van [appellante] . Gelet hierop is (vooralsnog) niet uitgesloten dat de mededeling van [appellante] bij het notariskantoor - die destijds niet schriftelijk lijkt vastgelegd en waarvan zelfs een telefoonnotitie ontbreekt - verkeerd is begrepen en dat de weergave in de e-mails dus op een voortbouwend misverstand berust.
6.De beslissing
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wenst te leveren, zij die stukken op de roldatum 8 november 2016 in het geding dient te brengen,
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum 25 oktober 2016, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;