Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
primairtot het aanleggen op haar kosten van een aansluiting op het bel-/intercomsysteem van de VvE Hof van Nijstadt , met camera en ontgrendelsysteem van de voordeur, tot het gehengen en gedogen dat [de eigenaar] naast het aanwezige brievenbussenblok een brievenbus inricht,
subsidiairtot het gehengen en gedogen dat [de eigenaar] een bel en brievenbus aanbrengt bij het toegangshek en
verder primairtot het aanbrengen van een muur of ander ondoorzichtig materiaal op haar galerijen, voor zover die grenzen aan het perceel van [de eigenaar] , dan wel binnen een afstand van minder dan twee meter daarvan verwijderd zijn, alles op straffe van verbeurte van dwangsommen, met veroordeling tot terugbetaling aan [de eigenaar] van alles wat hij ter voldoening aan het bestreden vonnis heeft voldaan, vermeerderd met wettelijke rente, en voorts van de kosten van het geding in beide instanties.
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
“om - op de minst bezwarende wijze - vanaf het heersende erf de openbare weg Schoolstraat en vanaf deze weg het heersend erf te kunnen bereiken, over een strook grond, hierna te noemen: het voetpad, deel uitmakende en gelegen op het dienend erf. Het voetpad zal onderdeel uitmaken van - en gelegen zijn in het ter plaatse te bouwen appartementencomplex “ Nijstadt ” te Zevenaar en dient te worden uitgeoefend via de hoofdingang van gemeld complex”.In overleg tussen [vorige eigenaar] en [projectontwikkelaar 2] , die [projectontwikkelaar 1] als projectontwikkelaar van het appartementencomplex was opgevolgd, is afgesproken dat [vorige eigenaar] gebruik maakt van een gang die naast het appartementencomplex is gelegen om te komen en gaan naar het pand. Ter plaatse van de ingang van die gang aan de Schoolstraat is een toegangshek geplaatst, dat aanvankelijk slechts ’s nachts, maar later permanent afgesloten was. Toen [vorige eigenaar] het pand bewoonde, was het een woning. [de eigenaar] heeft, nadat hij het pand had verworven, conform het bestemmingsplan winkelruimte op de begane grond gerealiseerd en op de etage een bovenwoning. In verband met de aaneengesloten bebouwing aan de Grietsestraat en het ontbreken van een trap tussen begane grond en etage is de bewoner van de bovenwoning voor het komen en gaan naar zijn woning volledig aangewezen op het voetpad door het appartementencomplex van de VvE Hof van Nijstadt .
het appartementencomplex Hof Nijstadt , de voorzieningenrechter)als dienend erf en ten behoeve van de hierna sub (…) 2b. vermelde onroerende zaken als heersende erven (
onder meer de onroerende zaak van [vorige eigenaar] aan de Grietsestraat [huisnr] , de voorzieningenrechter)”. Vastgesteld kan worden dat op het moment dat het recht van erfdienstbaarheid werd gevestigd nog niet bekend was hoe het appartementencomplex er precies uit zou komen te zien, ook al wordt in akte gesproken van uitoefening via de hoofdingang van gemeld complex. Waarschijnlijk is het recht van erfdienstbaarheid in 2003 gevestigd om [vorige eigenaar] via de hoofdingang toegang te verstrekken tot haar eigen perceel, maar dat kan in kort geding - nu een feitelijke omschrijving ontbreekt en in 2003 nog niet duidelijk was waar de ingang van het appartementencomplex zou worden gecreëerd - niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Daar komt bij dat niet weersproken is dat [vorige eigenaar] gedurende lange tijd het recht van erfdienstbaarheid van voetpad zo heeft uitgeoefend dat zij feitelijk enkel gebruik maakte van de doorgang/het pad dat thans is afgesloten met een poort. Dat ligt ook meer voor de hand, nu [vorige eigenaar] uitdrukkelijk met [projectontwikkelaar 2] had afgesproken dat de doorgang/het pad minimaal 1.30 meter moest zijn, zodat het voor [vorige eigenaar] ook mogelijk was om bijvoorbeeld met de fiets van en naar de Schoolstraat te komen, hetgeen bij de hoofdingang moeilijker is vanwege de zich aldaar bevindende trap. Dit alles in onderling verband en samenhang bezien maakt dat thans onvoldoende aannemelijk is geworden dat de bodemrechter zal beslissen dat het recht van erfdienstbaarheid zo dient te worden uitgelegd dat het is gevestigd om (enkel dan wel ook) via de hoofdingang de onroerende zaak van [de eigenaar] te bereiken. Nu de vorderingen onder 1. en 2. zien op voorzieningen die ten behoeve van [de eigenaar] zouden moeten worden aangebracht bij de hoofdingang, zullen deze reeds daarom worden afgewezen. (…)”