ECLI:NL:GHARL:2016:10362
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de beschikking tot gevangenhouding in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 december 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 1 december 2016. Het hoger beroep is ingesteld door de verdachte, die op dat moment in voorlopige hechtenis verbleef. De advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door mr. A.C. Vingerling, waren aanwezig in de raadkamer van het hof.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekeken en de akte van de griffier van 2 december 2016 in overweging genomen. Na onderzoek is het hof tot de conclusie gekomen dat de gronden voor de gevangenhouding van de verdachte nog steeds bestaan. Daarom heeft het hof besloten om de beschikking van de rechtbank te bevestigen, met overneming van de gronden die door de rechtbank zijn aangevoerd.
Het hof heeft daarbij artikel 78, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in acht genomen en benadrukt dat de officier van justitie bij een eventuele vordering tot verlenging van de voorlopige hechtenis de feiten zo nauwkeurig mogelijk moet omschrijven. Dit is van belang voor de duidelijkheid in het verdere verloop van de strafvervolging van de verdachte. De beslissing van het hof is genomen met inachtneming van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering.