ECLI:NL:GHARL:2016:10203

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
200.190.182/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaalsbijdrage afgewezen; terugbetalingsverplichting gemeente

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verhaalsbijdrage die de man aan de gemeente Dronten zou moeten betalen. De man, die in een wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) is toegelaten, verzocht het hof om de eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland te vernietigen. De rechtbank had bepaald dat de man een verhaalsbijdrage van € 50,- per maand moest betalen aan de gemeente, die bijstand verleende aan zijn ex-vrouw en hun drie minderjarige kinderen. Het hof oordeelde dat de man, gezien zijn financiële situatie en de WSNP, niet over voldoende draagkracht beschikte om deze bijdrage te betalen. Het hof verwees naar de jurisprudentie van de Hoge Raad, die stelt dat een onderhoudsplichtige in de WSNP doorgaans niet in staat is om alimentatie te voldoen. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en verklaarde dat de gemeente het eerder geïnde bedrag aan de man moest terugbetalen. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gemeente onmiddellijk moest terugbetalen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.190.182/01
(zaaknummer rechtbank C/16/404092 / FL RK 15-2649)
beschikking van 13 december 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E.R.J. Helmantel te Dronten,
en
Gemeente Dronten,
namens deze het college van Burgemeester en Wethouders,
zetelend te Dronten,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de gemeente,
gemachtigde: [B] (afdeling Sociale Zaken).

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 28 januari 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 26 april 2016;
- het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2016. De man en zijn advocaat zijn daarbij verschenen. Hoewel behoorlijk opgeroepen, is zijdens de gemeente niemand verschenen. Uit telefonische navraag door de griffier tijdens een schorsing van de zitting is het hof gebleken dat de gemeente per vergissing niet de juiste datum van behandeling had genoteerd. Mede omdat de gemeente daartegen geen bezwaar had, heeft het hof de zaak verder behandeld zonder aanwezigheid van de gemeente.
Nagekomen stukken2.3 Zoals ter zitting besproken, heeft het hof de uitspraak enige tijd aangehouden om de man in de gelegenheid te stellen een verklaring in te brengen van de bewindvoerder Wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijk personen (WSNP) waaruit blijkt dat deze met de procedure instemt en voorts om toestemming te vragen aan de rechter-commissaris WSNP om bij de berekening van de beslagvrije voet, het zogenaamde vrij te laten bedrag (VTLB) rekening te houden met een bedrag aan kinderalimentatie.
2.4
Het hof heeft kennisgenomen van het journaalbericht van mr. Helmantel van 14 oktober 2016 met bijlagen, waarin tevens om uitstel is verzocht voor het inbrengen van het antwoord van de rechter-commissaris WSNP. Het hof heeft dat uitstelverzoek gehonoreerd en heeft in dit verband kennisgenomen van het journaalbericht van mr. Helmantel van
18 oktober 2016 met als bijlage het antwoord van de rechter-commissaris WSNP.
2.5
Het hof heeft de gemeente bij brief van 4 november 2016 in de gelegenheid gesteld te reageren op de voormelde journaalberichten van mr. Helmantel van 14 oktober 2016 en 18 oktober 2016. Het hof heeft kennisgenomen van de schriftelijke reactie van de gemeente van 16 november 2016.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man is gehuwd geweest met [C] (verder te noemen: de vrouw). Zij zijn de ouders van drie thans nog minderjarige kinderen, namelijk:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2007;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2008 en;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2012.
3.2
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarigen. De minderjarigen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3
Sinds 28 oktober 2013 verstrekt de gemeente bijstand aan de vrouw. De bijstand werd tot 1 januari 2015 verstrekt op grond van de Wet werk en bijstand en vanaf 1 januari 2015 op grond van de Participatiewet.
3.4
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 14 april 2015 is de man toegelaten tot de Wettelijke Schuldsaneringsregeling Natuurlijke Personen.
3.5
Bij besluit van 6 februari 2015 heeft de gemeente het door de man te betalen verhaalsbedrag vastgesteld op € 50,- per maand. De man heeft deze bijdrage niet voldaan.
3.6
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Midden-Nederland op 16 november 2015, heeft de gemeente verzocht om het door de man ten behoeve van zijn kinderen verschuldigde verhaalsbedrag vast te stellen op € 50,- per maand, de man te veroordelen dat verhaalsbedrag met ingang van 1 maart 2015 maandelijks aan de gemeente te voldoen zolang de bijstandsverlening voortduurt en bovendien de inmiddels ontstane achterstand over de periode van 1 april 2015 tot en met 30 november 2015 van € 400,- af te lossen met een bedrag van € 50,- per maand. Ook is verzocht de man, in ieder geval bij niet tijdige betaling van hetgeen aan de gemeente is verschuldigd, te veroordelen tot betaling ineens van de hiervoor vermelde bedragen, de man te veroordelen in de kosten van het geding en in de kosten van tenuitvoerlegging, indien niet aan het gevraagd wordt voldaan.
3.7
De man heeft geen verweer gevoerd in eerste aanleg.
3.8
In de bestreden beschikking is met afwijzing van het meer of anders verzochte bepaald dat de man met ingang van 1 maart 2015 en voor de nog komende termijnen telkens bij vooruitbetaling aan de gemeente € 50,- per maand dient te voldoen als bijdrage in de kosten die de gemeente heeft in verband met bijstandsverlening en is voorts bepaald dat alle buitengerechtelijke invorderingskosten volgens de tarieven van de koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders, voor zover executie van deze beschikking niet kosteloos kan plaatsvinden, voor rekening van de man komen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de gemeente niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat alsnog af te wijzen en te bepalen dat (het hof leest: de gemeente) het bedrag dat de gemeente door middel van beslag heeft geïnd terug dient te betalen binnen twee weken na de in deze te geven beschikking.
4.2
De gemeente heeft het verzoek van de man in hoger beroep bestreden en verzoekt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen, dan wel duidelijkheid te verschaffen in de uitvoeringspraktijk van het verhalen van de kosten van bijstand.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het geschil tussen partijen in deze procedure spitst zich toe op de beantwoording van de vraag of de man al dan niet voldoende draagkracht heeft voor de door de gemeente verzochte verhaalsbijdrage van € 50,- per maand.
5.2
Vast staat de man per 14 april 2015 is toegelaten tot de WSNP. Dat brengt onder meer met zich mee dat de man sindsdien niet meer de vrije beschikking heeft over zijn inkomen maar slechts over het op de voet van artikel 295 lid 2 van de Faillissementswet (Fw) door de rechter-commissaris vastgestelde VTLB. Dit bedrag is onder het bijstandsniveau gelegen tenzij de rechter-commissaris op de voet van artikel 295 derde lid Fw anders heeft bepaald. Daarom moet worden aangenomen dat een onderhoudsplichtige, behoudens bijzondere omstandigheden, niet over draagkracht beschikt om onderhoudsbijdragen te betalen. Dat kan anders zijn indien het VTLB door de rechter-commissaris op een hoger bedrag is bepaald.
5.3
In zijn uitspraak van 14 november 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD7589) heeft de Hoge Raad in dit verband onder meer het volgende overwogen:
“3.3.2 Uitgangspunt (..) is dat de rechter bij de beoordeling van een verzoek van een
alimentatieplichtige een vastgestelde uitkering tot levensonderhoud op grond van een
wijziging van omstandigheden op een lager bedrag of nihil vast te stellen, in aanmerking zal
kunnen nemen dat ten aanzien van de alimentatieplichtige de schuldsaneringsregeling van
toepassing is en veelal de in dat verband vastgestelde feiten tot uitgangspunt zal kunnen
nemen (...). In aanmerking genomen voorts dat de saniet gedurende de tijd waarin de
schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is, slechts kan beschikken over het op de voet
van artikel 295 lid 2 Fw door de rechter-commissaris vastgestelde vrij te laten bedrag en dit
bedrag, gelet op het daarbij van toepassing verklaarde art. 475 d Rv, onder het bijstandsniveau
is gelegen, tenzij de rechter-commissaris op de voet van art. 295 lid 3 Rv anders heeft bepaald,
moet worden aangenomen dat een saniet, behoudens bijzondere omstandigheden, niet over
draagkracht beschikt om onderhoudsbijdragen te betalen”.
5.4
Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval geen aanleiding bestaat om af te wijken van de voormelde hoofdregel dat een onderhoudsplichtige in de periode dat de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is, niet over draagkracht beschikt om (kinder)alimentatie te voldoen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat blijkens de tot de stukken behorende berekening VTLB geen rekening is gehouden met een bedrag aan kinderalimentatie. Voorts heeft de rechter-commissaris mr. A.M. Koene, na een daartoe strekkend verzoek namens de man, bij brief van 13 oktober 2016 laten weten dat ook niet te zullen gaan doen gelet op de geldende richtlijnen WSNP. Uit het vonnis van de rechtbank van 14 april 2015 blijkt voorts niet dat het VTLB is verhoogd tot een bedrag gelegen boven bijstandsniveau, waaraan niet afdoet dat door de rechter-commissaris het VTLB is bepaald aan de hand van 100% norm in plaats van de gebruikelijke 90% norm. Voor zover in het verweerschrift door de gemeente is aangevoerd dat de jurisprudentie van de Hoge Raad aldus dient te worden verstaan dat voormelde hoofdregel niet van toepassing is in het geval vaneen saniet die beschikt over inkomsten uit arbeid, hoger dan de beslagvrije voet, volgt het hof ook dat standpunt niet.
5.5
In een geval als het onderhavige beveelt de expertgroep alimentatienormen aan om de kinderalimentatie in beginsel op nihil te stellen (paragraaf 7.4 van het rapport ). Naar het oordeel van het hof zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken om af te wijken van voormeld uitgangspunt en dienovereenkomstige aanbeveling van de expertgroep. Gerekend vanaf de verzochte ingangsdatum 1 maart 2015 is er nog een korte periode (tot 14 april 2015) waarin de schuldsaneringsregeling nog niet op de man van toepassing was verklaard. Gelet op de schuldenproblematiek, als ook gelet op factoren van proceseconomische aard acht het hof het niet aangewezen om voor een dergelijk korte periode anders te beslissen. Te meer niet nu aannemelijk is dat de man ook in die periode geen draagkracht had.
Slotoverweging en conclusie5.6 Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van de man slaagt omdat er geen grond voor verhaal bestaat. De bevoegdheid tot verhaal wordt immers begrensd door de wettelijke maatstaven van behoefte en draagkracht. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen, waaruit volgt dat de grond is komen te ontvallen aan hetgeen eventueel door de gemeente op grond van de bestreden beschikking bij de man is geïnd en dus van rechtswege een terugbetalingsverplichting voor de gemeente ontstaat. Het verzoek van de man om de gemeente tot terugbetaling te veroordelen zal het hof toewijzen nu dit verzoek door de gemeente ook niet is bestreden.

6.6. De beslissingHet hof:

vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 28 januari 2016;
en opnieuw rechtdoende:
wijst af het verzoek van de gemeente tot vaststelling van een door de man te betalen verhaalsbijdrage;
bepaalt dat de gemeente aan de man dient terug te betalen hetgeen op grond van de bestreden beschikking is geïnd binnen twee weken na dagtekening van deze beschikking;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, M.P. den Hollander en A.W. Beversluis, bijgestaan door mr. A.T. Harkema als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2016 in bijzijn van de griffier.