In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de waarde van een appartement is vastgesteld op € 286.000 op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort had deze waarde vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2013. Belanghebbende, eigenaar van het appartement, was van mening dat de waarde te hoog was en concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vermindering van de vastgestelde waarde tot nihil. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 10 november 2015 werd belanghebbende bijgestaan door een adviseur, terwijl de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was door een WOZ-taxateur. Het Hof oordeelde dat het hoger beroepschrift van belanghebbende ontvankelijk was, ondanks dat het na de wettelijke termijn was ingediend, omdat het aannemelijk was dat een faxbericht binnen de termijn was verzonden.
Het Hof beoordeelde de waarde van de onroerende zaak aan de hand van de vergelijkingsmethode en de argumenten van beide partijen. Belanghebbende voerde aan dat de vergelijkingsobjecten niet vergelijkbaar waren, omdat het aandeel in de mandeligheid op de waardepeildatum nog niet aan hem was geleverd. Het Hof oordeelde echter dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met deze omstandigheid en dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.