Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant] ,
[appellant], en
[appellante],
[appellante],
[appellanten] c.s.,
1.Van Lanschot Bankiers N.V.,
Van Lanschot, en
Lindorff B.V.,
Lindorff,
de bank,
3.A. Kroeskop Almelo Beheer B.V.,
Kroeskop,
1.Het geding in hoger beroep (vervolg)
2.De feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg
3.De beoordeling in het incident
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de voorzieningenrechter geen reden om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren."
in conventie", wordt uit de geciteerde overweging niet duidelijk welke afweging de voorzieningenrechter met betrekking tot de uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft gemaakt, en is dat ook niet aanstonds duidelijk na lezing van de daaraan voorafgaande overwegingen. Uit die overwegingen blijkt weliswaar dat en waarom de voorzieningenrechter van oordeel is dat de belangen van de bank bij levering van de woning aan Kroeskop zwaarder wegen dan de belangen van [appellanten] c.s. bij voortzetting van de bewoning, maar daarmee is niet (ook) gezegd dat - gelet op alle omstandigheden van het geval, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan de veroordeling - de belangen van de bank (en Kroeskop) zwaarder wegen dan de belangen van [appellanten] c.s. bij behoud van de bestaande toestand totdat op het rechtsmiddel is beslist (vgl. Hoge Raad 29 november 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2215). Naar het oordeel van het hof heeft de voorzieningenrechter dan ook geen gemotiveerde beslissing gegeven op de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bank en/of Kroeskop. Het hof zal de incidentele vordering daarom beoordelen aan de hand van de hiervoor in 3.1 onder (i) tot en met (iii) gegeven maatstaven.
grief Ien de daarop gegeven toelichting is de voorzieningenrechter ten onrechte voorbij gegaan aan de door [appellanten] c.s. gestelde feiten, die volgens hen aantonen dat de bank de aan haar verleende volmacht te buiten is gegaan, waardoor zij niet bevoegd is om de woning aan Kroeskop te verkopen dan wel te leveren. Met
grief IIkeren [appellanten] c.s. zich tegen de door de voorzieningenrechter gehanteerde maatstaf van de beoordeling in een executiegeschil.
Grief IIIgispt het oordeel van de voorzieningenrechter dat de verhouding tussen [appellant] en Van Lanschot juridisch moet worden ingekaderd in het geheel van obligatoire rechten en verplichtingen. Met
grief IVbenadrukken [appellanten] c.s. dat zij geen partij waren in de in 2.9 genoemde procedure tussen de bank en Kroeskop, zodat het verweer van [appellanten] c.s. dat de bank de aan haar verleende volmacht te buiten is gegaan en niet bevoegd is om de woning aan Kroeskop te verkopen dan wel te leveren, door de voorzieningenrechter in die procedure (zaaknr. C/08/190913 / KG ZA 16-295) niet is meegewogen.
Grief Vis gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat zo al beoordeeld zou moeten worden of de bank de aan haar verleende volmacht te buiten is gegaan en niet bevoegd is om de woning aan Kroeskop te verkopen dan wel te leveren, niet de kortgedingprocedure maar een bodemprocedure hiervoor de aangewezen weg is. Met
grief VIverzetten [appellanten] c.s. zich tegen de - volgens hen te korte - ontruimingstermijn. Met
grief VIIstellen [appellanten] c.s. aan de orde dat in het dictum van het vonnis waarvan beroep onvoldoende is onderkend dat [appellante] weliswaar hoofdelijk is verbonden voor de hypothecaire schuld, maar dat zij geen eigenaar is van de woning.
Vormerkungvan de koopovereenkomst met Kroeskop op 14 december 2016 komt te vervallen. De voorzieningenrechter heeft terecht de beschikkingsbevoegdheid van de bank tot uitgangspunt genomen en slechts overwogen dat art. 24 van de tussen de bank en Kroeskop gesloten koopovereenkomst voor meer dan één uitleg vatbaar lijkt. De vraagtekens die art. 24 van genoemde koopovereenkomst mogelijk oproept, zijn door de voorzieningenrechter kennelijk niet relevant geacht voor de beoordeling. Van een juridische misslag, zoals [appellanten] c.s. stellen, is volgens de bank dan ook geen sprake. De bank betwist voorts dat de ontruimingstermijn te kort zou zijn, omdat het [appellanten] c.s. in ieder geval vanaf de datum van ondertekening van de volmacht (25 maart 2016) duidelijk moet zijn geweest dat de woning op enig moment ontruimd zou moeten worden. De echtheid van de door [appellanten] c.s. in het geding gebrachte (ongedateerde) huurovereenkomst wordt door de bank betwijfeld. Volgens de bank dienen haar belangen (en die van Kroeskop) te prevaleren boven de belangen van [appellanten] c.s., maar zij zal een voor haar ongunstig oordeel in dit incident respecteren.
4.4 De voorzieningenrechter stelt vast dat de bank bij het vonnis in kort geding van 30 september 2016(hof: zie 2.9)
de bank is veroordeeld tot - kort gezegd - levering van het woonhuis aan Kroeskop uit hoofde van de tussen deze partijen gesloten koopovereenkomst, ingeschreven in de openbare registers. Levering heeft nog niet plaatsgevonden, ofwel het vonnis is niet geëxecuteerd. Gelet op de verklaringen van deze partijen dat zij niet tegen dit vonnis zullen opkomen, kan voor de verdere beoordeling worden uitgegaan van een onherroepelijk vonnis. Aangezien de vordering van [appellanten] c.s. ter zake van de levering zich tot de bank richt, betekent dit dat die ertoe strekt dat de voorzieningenrechter de bank moet verbieden om tot nakoming over te gaan van hetgeen waartoe zij bij genoemd kort gedingvonnis is veroordeeld. Ofwel, de vordering van [appellanten] c.s. is er derhalve op gericht dat de executie van het kort gedingvonnis wordt geschorst dan wel niet alsnog plaatsvindt.
dinsdag 20 december 2016voor memorie van antwoord;
dinsdag 27 december 2016voor beraad partijen
enfourneren;
vrijdag 6 januari 2017 om 14:00 uur.