Uitspraak
[appellant 1],
de bank,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een vennootschap onder firma (v.o.f.) met twee vennoten die zowel zakelijke kredieten als privé leningen hebben bij dezelfde bank. De woningen van de vennoten zijn belast met een hypotheek ten gunste van de bank als zekerheid voor de terugbetaling van zowel zakelijke als privé schulden. Na de executie van het woonhuis van een van de vennoten, heeft de bank de opbrengst gebruikt om eerst de privéschuld van de geëxecuteerde vennoot af te lossen, en pas daarna een deel van de bedrijfsmatige schuld. De andere vennoot verzet zich tegen deze wijze van verdeling. Het hof oordeelt dat de bank als zekerheidseigenaar in beginsel vrij is om te bepalen hoe zij de opbrengst van de executie aanwendt voor de voldoening van de schulden. De vennoot die zich verzet, heeft niet aangetoond dat er een contractuele verplichting bestaat voor de bank om eerst de zakelijke en pas daarna de privéschuld te voldoen. Het hof bevestigt dat de bank de opbrengst mag aanwenden in de door haar gekozen volgorde, tenzij partijen een andere volgorde zijn overeengekomen. De grieven van de appellant falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellant wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.