Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verder te noemen: [appellant] ,
appellant, voor wat betreft geïntimeerden sub 1, 2, 4 tot en met 10, 13-15, 17, 19-20 en 24-25 in principaal hoger beroep, geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E.H.M. Harbers,
1.[geïntimeerde sub 1] ,
2. [geïntimeerde sub 2] ,
3. [geïntimeerde sub 3] ,
4. [geïntimeerde sub 4] ,
5. [geïntimeerde sub 5] ,
6. [geïntimeerde sub 6] ,
7. [geïntimeerde sub 7] ,
8. [geïntimeerde sub 8] ,
9. [geïntimeerde sub 9] ,
10. [geïntimeerde sub 10] ,
11. [geïntimeerde sub 11] ,
12. [geïntimeerde sub 12] ,
13. [geïntimeerde sub 13] ,
14. [geïntimeerde sub 14] ,
15. [geïntimeerde sub 15] ,
16. [geïntimeerden sub 16] ,
17. [geïntimeerde sub 17] ,
18. [geïntimeerde sub 18] ,
19. [geïntimeerde sub 19] ,
20. [geïntimeerde sub 20] ,
21. [geïntimeerde sub 21] ,
22. [geïntimeerde sub 22] ,
23. [geïntimeerden sub 23] ,
24. [geïntimeerde sub 24] ,
25. [geïntimeerde sub 25] ,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.Debeoordelingvandegrievenendevordering
voorwaardelijke toewijzing
“Het is duidelijk, dat de pachtkamer, alvorens het verzoek om verlenging op de in dit artikel omschreven grond af te wijzen, zich in het bijzonder zou moeten overtuigen, of het de verpachter ernst is met zijn voornemen het verpachte op korte termijn voor niet tot landbouw betrekkelijke doeleinden te bestemmen. Het zou onjuist zijn, wanneer het belang van de pachter in deze uitsluitend beschermd zou worden door de hem bij artikel 42 verleende bevoegdheid van de verpachter schadevergoeding te vorderen, indien mocht blijken, dat de verpachter in werkelijkheid niet de wil heeft gehad om aan het verpachte een niet-agrarische bestemming te geven.”(MvT bij artikel 39 Pw, later omgenummerd tot artikel 40 Pw) en ten aanzien van de schadeloosstelling van de pachter in geval van onteigening, niet-verlenging en tussentijdse ontbinding van de pachtovereenkomst (MvT Algemene beschouwingen § 13):
“Bedacht worde, dat de huurder weliswaar ernstig kan worden gedupeerd, wanneer door onteigening van het huurpand zijn contract voortijdig eindigt, maar hij zal, zeker in normale tijden, in de gelegenheid zijn een ander goed te huren. De pachter daarentegen zou in verband met de eerder toe- dan afnemende schaarste aan cultuurgrond door het verlies van het pachtbedrijf tegelijk de grondslag van zijn maatschappelijk bestaan worden ontnomen; het gepachte is voor hem nagenoeg onvervangbaar. Deze omstandigheid vormt een van de belangrijkste redenen, waarom de rechtspositie van de pachter een verdergaande bescherming vindt en moet vinden dan die van de huurder, hetgeen dan ook heeft geleid tot een verdergaande schadeloosstellingsregeling ten behoeve van de pachter (…)”.
Agr.r.1996/4847 [appellant Y] /Gemeente Hoogeveen) en 27 mei 1997 (
Agr.r.1998/4929 [appellant ZZ] / [geïntimeerde ZZ] ). In dit kader merkt het hof nog op dat bij toepassing van het criterium niet de eis kan worden gesteld dat moet vaststaan dat [appellant] tot verwezenlijking van de bestemming komt; voldoende is dat aannemelijk is (gemaakt) dat hij daartoe kan geraken. Verder geldt dat de gronden hoe dan ook ontpacht zullen worden, zodat het belang van de pachters bij voortzetting alleen nog de periode betreft tot aan de uitvoering van de bestemming. Dit heeft invloed op de in dit geval te stellen eisen van concreetheid en spoedige realiseerbaarheid van het voornemen tot wijziging van de bestemming (Hof Arnhem 22 april 2008,
Agr.r.2009/5524, [appellant Z] / [geïntimeerde Z] ).
Agr.r.1999/4955 [appellant XX] / [geïntimeerde XX] ). Aan dat vereiste is voldaan.
Agr.r.1998, 4929 [appellant YY] / [geïntimeerde YY] ). Bij de ontbinding is dat minder klemmend omdat het hof de datum van (ontbinding dan wel) de ontruiming kan afstemmen op het moment van daadwerkelijke realisatie. Die realisatie moet wel in het verschiet liggen en dat is hier het geval.