ECLI:NL:GHARL:2016:10060

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
13 december 2016
Zaaknummer
200.166.557
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en informatieplicht in hoger beroep met betrekking tot de vader en moeder van een kind

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 december 2016, gaat het om een verzoek van de vader om een omgangsregeling met zijn kind, dat in een complexe situatie verkeert. De vader, vertegenwoordigd door mr. J.E.A. van Beveren, heeft in hoger beroep een verzoek ingediend na een eerdere afwijzing door de rechtbank Gelderland. De moeder, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. van Haaren, heeft zich verzet tegen dit verzoek. Het hof verwijst naar eerdere beslissingen en rapporten van de raad, die een onderzoek hebben ingesteld naar de mogelijkheden voor contact tussen de vader en het kind. De raad concludeert dat er momenteel geen mogelijkheden zijn voor een omgangsregeling, gezien de emotionele en gedragsproblemen van het kind, die voortkomen uit de hechtingsrelatie met de moeder. Het hof oordeelt dat het opleggen van een omgangsregeling in strijd zou zijn met de belangen van het kind, dat behoefte heeft aan een rustige thuissituatie zonder extra spanningen. Het hof bekrachtigt de eerdere beslissing van de rechtbank om het verzoek van de vader tot een omgangsregeling af te wijzen, maar legt wel een informatieplicht op aan de moeder. Deze informatieplicht houdt in dat de moeder de vader drie keer per jaar schriftelijk moet informeren over de schoolprestaties, gezondheid en hobby's van het kind. Tevens wordt er een dwangsomsanctie opgelegd aan de moeder voor het geval zij deze informatieplicht niet nakomt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en de kosten van het geding worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.166.557
(zaaknummer rechtbank Gelderland 234648)
beschikking van 13 december 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.E.A. van Beveren te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.J.M. van Haaren te Arnhem.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 14 januari 2016 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de raad van 4 februari 2016, ingekomen op 8 februari 2016;
- een brief van de raad van 11 april 2016 met als bijlage een klachtbeslissing van 6 april
2016, ingekomen op 12 april 2016;
- een faxbericht van mr. Van Beveren van 25 april 2016, ingekomen op die datum;
- een journaalbericht van mr. Van Haaren van 2 mei 2016 met als bijlage een faxbericht van
mr. Van Haaren van die datum, ingekomen op 2 mei 2016;
- een raadsrapport van 25 juli 2016, ingekomen op 29 juli 2016;
- een faxbericht van mr. Van Beveren van 23 augustus 2016, ingekomen op die datum;
- een journaalbericht van mr. Van Haaren van 23 augustus 2016 met als bijlage een
faxbericht van mr. Van Haaren van die datum, ingekomen op 23 augustus 2016.

2.De verdere motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 14 januari 2016, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar en te adviseren over de (on)mogelijkheden van contact tussen de vader en [kind]. Het hof heeft de raad voorts verzocht te onderzoeken of het opleggen van een eventuele informatieplicht aan de moeder door [kind] als belastend wordt ervaren.
2.3
De raad merkt in het aanvullend rapport van 25 juli 2016 op dat nog steeds sprake is van een patstelling, een vicieuze cirkel die niet doorbroken kan worden. Vanuit juridisch oogpunt is er geen reden waarom er geen contact zou kunnen zijn tussen de vader en [kind]. Beide ouders strijden al jarenlang vanuit hun eigen perspectief. Deze perspectieven staan zodanig haaks op elkaar, dat men er al twaalf jaar niet uitkomt. Bij [kind], de moeder en de vader kunnen zowel mogelijkheden als belemmeringen voor omgang worden genoemd, waarbij de belemmeringen overheersen. Belemmeringen voor omgang zijn met name gelegen in de persoonlijkheidsproblematiek en gedragsproblemen van [kind], die hun ontstaansgeschiedenis (mede) hebben in de hechtingsrelatie met de moeder en de geschiedenis van de moeder. Mede vanuit schuldgevoel over haar aandeel in het ontstaan van de hechtingsproblematiek van [kind] doet de moeder er alles aan om hem tot het uiterste te bieden wat hij nodig heeft. In haar perspectief is dit hem vanuit de thuissituatie en huidige gezinssituatie opvoeden en ondersteunen richting volwassenheid. Dit doet zij met alle krachten die zij in zich heeft. Daarbij is geen ruimte voor andere processen zoals een omgangsregeling met de vader. Met betrekking tot de vader zijn er weliswaar geen grote belemmeringen, maar de vader heeft geen goed beeld van de ernst van de problemen van [kind]. [kind] is ook op dit moment gebaat bij een zo rustig mogelijke thuissituatie en zo min mogelijk spanningen bij hemzelf en bij de moeder. De inzet van een persoonlijkheidsonderzoek bij de moeder, de vader en [kind] zal met name bij de moeder, en daarmee in de opvoedsituatie, spanningen en stress oproepen. Dit middel is daarom niet in het belang van [kind]. De raad komt opnieuw tot de conclusie dat er momenteel geen mogelijkheden zijn voor een omgangsregeling tussen de vader en [kind] en adviseert het hof het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling af te wijzen.
2.4
Het hof oordeelt als volgt. Hoewel door de raad in beginsel aan de zijde van de vader geen grote belemmeringen voor omgang zijn vastgesteld, moet het hof constateren dat deze er aan de zijde van de moeder en [kind] wel zijn. De moeder kan nog altijd een contact tussen de vader en [kind] emotioneel niet toestaan en ondersteunen, hetgeen [kind] in het contact met de vader zal belasten. Er is sprake van persoonlijke problematiek bij de moeder die de belemmeringen om dit contact emotioneel te kunnen toestaan in stand houdt. De moeder is (nog) niet in staat om zonder angst te kijken naar hetgeen zich op ouderniveau tussen partijen heeft afgespeeld. Deze angst is niet alleen gelegen in de destijds forse relatieproblemen tussen partijen, maar wordt versterkt door traumatische ervaringen in de vroege jeugd van de moeder. Daarnaast geldt dat [kind] zelf kampt met zijn eigen kindproblematiek, waardoor hij niet de mogelijkheden heeft om de ouderproblematiek te overstijgen. Bij [kind] is sprake van hechtingsproblematiek die zich uit in verschillende gedragsproblemen, welke voornamelijk oppositioneel opstandig van aard zijn. Dit betekent voor [kind] dat een relatie aangaan met een ander (volwassene of kind) voor hem moeilijk is en gepaard zal gaan met gevoelens van snel gekwetst zijn. [kind] heeft moeite om te vertrouwen op de goede bedoelingen van de ander. Uit de in het raadsrapport van 25 juli 2016 opgenomen informatie van de school van [kind] blijkt dat nog steeds sprake is van zorgelijk gedrag van [kind] op school.
Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat het opleggen van een omgangsregeling op dit moment in strijd is met zwaarwegende belangen van [kind]. Het opleggen van contact tussen [kind] en de vader zal onder de huidige omstandigheden weerstand en verwarring bij [kind] oproepen. [kind] heeft, gelet op zijn kwetsbaarheid, behoefte aan een zo rustig mogelijke thuissituatie en zo min mogelijk spanningen bij hemzelf en de moeder. Een geforceerd tot stand brengen van een omgangsregeling, waarbij de moeder [kind] emotioneel niet kan ondersteunen, zal onherroepelijk onrust en spanningen in de thuissituatie geven die hun weerslag op [kind] zullen hebben. Hieraan dient [kind] thans niet te worden blootgesteld. Het hof zal de beslissing van de rechtbank tot afwijzing van het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen dan ook bekrachtigen.
2.5
Het hof merkt ten overvloede nog op dat van de moeder mag worden verwacht dat zij door middel van adequate therapie blijft werken aan haar persoonlijke problematiek om daarmee haar draagkracht te vergroten, en wel op zodanige wijze dat zij in de toekomst wél in staat is om, als [kind] aangeeft aan contactopbouw toe te zijn, [kind] daarin te ondersteunen.
2.6
Met betrekking tot de vraag of het opleggen van een informatieplicht aan de moeder als belastend wordt ervaren door [kind], heeft de raad gerapporteerd dat dit voor [kind] niet belastend hoeft te zijn, mits de moeder er ontspannen mee om kan gaan. Nu de moeder op dit moment onvoldoende mogelijkheden heeft om daarin luchtig en ontspannen te handelen, kan het opleggen van een informatieplicht aan de moeder door [kind] als belastend worden ervaren. Het is volgens de raad wel wenselijk dat de vader op de hoogte is van de ontwikkelingen van [kind] en de successen die hij boekt, als ook van de problemen waar hij tegenaan loopt in het dagelijkse leven. Mocht in de toekomst bij [kind] behoefte ontstaan om zijn vader te zien, dan is de vader in dat geval niet geheel onwetend en enigszins voorbereid. Dit maakt de kans van slagen van een kennismaking en opbouw van contact in de toekomst groter. De raad sluit af met de mededeling zich te conformeren aan hetgeen het hof omtrent de informatieplicht beslist.
2.7
Het hof is van oordeel dat aan de moeder een informatieplicht moet worden opgelegd. Een informatieregeling stelt de vader in staat om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen van [kind], hetgeen - zoals de raad ook heeft aangegeven - de kans van slagen van een kennismaking en opbouw van contact in de toekomst vergroot. De moeder heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het belang van [kind] vereist dat het vaststellen van een informatieregeling achterwege blijft. Weliswaar is de moeder op dit moment niet in staat op voldoende ontspannen wijze met een informatieregeling om te gaan, maar van de moeder mag worden verwacht dat zij zich er voor in zal zetten dat [kind] zo min mogelijk door de regeling wordt belast. Tevens laat het hof meewegen dat de moeder in de gelegenheid zal worden gesteld desgewenst een derde persoon aan te wijzen die namens haar de vader informeert. Dit kan de door haar gestelde, voor haar aan een informatieplicht klevende belasting verminderen. Het hof zal de informatieplicht beperken tot de verplichting zoals hierna onder 3 wordt vermeld.
2.8
De vader heeft het hof verzocht een dwangsomsanctie te verbinden aan de informatieplicht. Gelet op de houding van de moeder tot nu toe, is het hof er niet van overtuigd dat de moeder, zonder enige prikkel tot nakoming, zal voldoen aan haar plicht de vader te informeren. In dit kader acht het hof mede van betekenis dat de moeder ter zitting in hoger beroep op 3 december 2015 desgevraagd heeft verklaard de informatieplicht zoals die door de rechtbank op 19 december 2014 (uitvoerbaar bij voorraad) aan haar was opgelegd, niet te zijn nagekomen. Het hof zal daarom een dwangsomsanctie koppelen aan de informatieplicht. Anders dan de moeder betoogt, mocht de vader zijn verzoek tot het opleggen van een dwangsom wel voor het eerst in hoger beroep doen (zie artikel 611a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 19 december 2014, voor zover daarbij het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling met betrekking tot [kind], is afgewezen.
vernietigt die beschikking ten aanzien van de in het dictum van die beschikking onder 2 vastgestelde informatieplicht, en in zoverre opnieuw recht doende:
stelt de volgende
informatieplichtvan de moeder jegens de vader met betrekking tot [kind] vast:
de moeder dient de vader met ingang van het jaar 2017 drie keer per jaar, telkens over een periode van vier maanden, eventueel door tussenkomst van een door haar aan te wijzen tussenpersoon, schriftelijk te informeren over:
(i) de schoolprestaties van [kind] door middel van het toezenden van een kopie van het
schoolrapport, voor zover in de bewuste periode van vier maanden een schoolrapport is
uitgereikt;
(ii) de gezondheid en het welbevinden van [kind] door vermelding van doktersbezoeken
en bezoeken aan een psychotherapeut, alsmede van (para-)medische behandelingen van
[kind], voor zover in de bewuste periode van vier maanden van dergelijke bezoeken of
behandelingen sprake is geweest;
(iii) hobby's die [kind] in de bewuste periode van vier maanden heeft uitgeoefend;
een en ander vergezeld van een in de bewuste periode van vier maanden genomen, goed
lijkende foto van [kind];
de moeder dient de vader te informeren telkens over een periode van vier maanden, uiterlijk op de 14e dag na afloop van de bewuste vier maanden;
dit betekent:
* wat betreft de maanden januari t/m april 2017: uiterlijk op
14 mei 2017;
* wat betreft de maanden mei t/m augustus 2017: uiterlijk op
14 september 2017;
* wat betreft de maanden september t/m december 2017: uiterlijk op
14 januari 2018;
met eenzelfde patroon voor de jaren 2018 en volgende;
bepaalt dat indien de moeder in gebreke blijft aan voormelde informatieplicht te voldoen, zij een opeisbare dwangsom verbeurt aan de vader ten bedrage van € 250,- per overtreding met een maximum van € 3.000,-;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, P.M.M. Mostermans en B.F. Keulen, bijgestaan door mr. E. Baan als griffier, en is op 13 december 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.