ECLI:NL:GHARL:2016:10010

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 december 2016
Publicatiedatum
12 december 2016
Zaaknummer
200.188.661/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een bewindvoerder in het kader van beschermingsbewind en mentorschap voor een rechthebbende met Alzheimer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een bewindvoerder voor een rechthebbende die lijdt aan de ziekte van Alzheimer. De rechthebbende verblijft in een verpleeghuis en is niet in staat haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen. De dochter van de rechthebbende, appellante, heeft in hoger beroep de bestreden beschikking van de kantonrechter aangevochten, waarin de dochter van de rechthebbende als bewindvoerder was benoemd. Appellante verzocht het hof om de benoeming van een onafhankelijke bewindvoerder, maar het hof oordeelde dat de voorkeur van de rechthebbende voor haar dochter als bewindvoerder gerespecteerd moest worden, tenzij er gegronde redenen waren om hiervan af te wijken. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende in staat was haar voorkeur uit te spreken en dat de kantonrechter terecht de voorkeur van de rechthebbende voor haar dochter als bewindvoerder heeft geconstateerd. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij het hof ook heeft opgemerkt dat de bewindvoerder jaarlijks verantwoording moet afleggen over haar handelen. De beslissing van het hof houdt in dat de rechthebbende, ondanks de zorgen over de uitvoering van het bewind, recht heeft op de benoeming van de persoon die zij het meest nabij is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.188.661/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere: 4385149 MT VERZ 15-6748 & 4391605 MT VERZ 15-6850)
beschikking van 8 december 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep en in eerste aanleg,
verder te noemen: appellante dan wel dochter (van de rechthebbende) [verzoekster] ,
advocaat: mr. T.A.M. Drubbel te Almere,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: dochter [verweerster] en/of de bewindvoerder,
advocaat: mr. A.A. Butselaar-Persch te Amsterdam.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[belanghebbende] ,geboren te [C] [in] 1925,

wonende te [D] in verpleeghuis [E] ,
verder te noemen: de rechthebbende,
2.
[de dochter1],
wonende te [F] ,
verder te noemen: dochter [de dochter1] ,
3.
[de zoon],
wonende te [B] ,
verder te noemen: zoon [de zoon] ,
4.
[de dochter2]wonende te [G] ,
verder te noemen: dochter [de dochter2] ,
5.
[de kleindochter],
wonende te [H] ,
medeverzoekster in eerste aanleg,
verder te noemen: kleindochter [de kleindochter] .

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 7 januari 2016, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 4 april 2016;
- het verweerschrift met productie(s), van de zijde van dochter [verweerster] , ingekomen op 14 juli
2016;
- een journaalbericht met productie(s) van mr. Drubbel van 10 mei 2016;
- een journaalbericht met productie(s) van mr. Drubbel van 25 mei 2016;
- een journaalbericht met productie(s) van mr. Butselaar van 8 november 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 november 2016 plaatsgevonden. Dochter [verzoekster] en haar advocaat zijn daarbij verschenen. Voorts zijn dochter [verweerster] , bijgestaan door haar advocaat, dochter [de dochter1] en zoon [de zoon] verschenen en ten slotte is ook de rechthebbende verschenen. Beide advocaten hebben pleitnotities overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
De rechthebbende lijdt aan de ziekte van Alzheimer en verblijft sinds eind 2014 in het expertisecentrum dementie [E] van [I] .
3.2
Bij verzoekschrift van 19 augustus 2015 hebben dochter [verzoekster] en kleindochter [de kleindochter] (dochter van [de dochter2] ), de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, verzocht om een beschermingsbewind en mentorschap in te stellen ten behoeve van de rechthebbende. Daarbij is verzocht om [J] , werkzaam bij [K] Bewindvoering te benoemen tot onafhankelijk bewindvoerder en dochter [verzoekster] tot mentor voor de rechthebbende.
3.3
In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter een bewind en mentorschap ingesteld ten behoeve van de rechthebbende en dochter [verweerster] benoemd tot bewindvoerder en mentor, die zich daartoe volgens de kantonrechter bereid heeft verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
Dochter [verzoekster] kan zich niet vinden in de bestreden beschikking en is daarvan, onder aanvoering van één grief voorzien van toelichting, in hoger beroep gekomen. Zij verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt: voor zover het de keuze voor dochter [verweerster] als bewindvoerder betreft) en alsnog de door haar en [de kleindochter] voorgestelde onafhankelijk bewindvoerder te benoemen, subsidiair om twee bewindvoerders uit de familiekring te benoemen, kosten rechtens.
4.2
Dochters [verweerster] , [de dochter1] en zoon [de zoon] hebben het verzoek van appellante in hoger beroep bestreden en het hof verzocht om dat af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Niet in geschil is dat voldoende grond bestaat voor instelling van een bewind ten behoeve van de rechthebbende omdat zij als gevolg van haar lichamelijke en geestelijke toestand niet in staat is haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Aan de orde is wie tot bewindvoerder van de rechthebbende dient te worden benoemd.
5.2
Op grond van artikel 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 3 is toegepast, indien de rechthebbende is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel een andere levensgezel tot bewindvoerder benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder benoemd.
5.3
Appellante wijst in haar beroepschrift op de - bij het inleidend verzoekschrift als bijlage 3 gevoegde - verklaring van de specialist ouderengeneeskunde [L] van
28 mei 2015, waarin genoemde [L] verklaart dat de rechthebbende niet in staat is haar belangen van vermogensrechtelijke aard zelf waar te nemen en niet in staat is om ter zitting van de kantonrechter te verschijnen. De kantonrechter is daarom volgens appellante ten onrechte uitgegaan van de voorkeur die de rechthebbende jegens de kantonrechter heeft uitgesproken voor uitvoering van het bewind door de oudste dochter [verweerster] . Daarnaast had de kantonrechter volgens appellante zich moeten vergewissen van de geschiktheid van dochter [verweerster] als bewindvoerder.
5.4
Het hof overweegt dat uit de namens verweerders in hoger beroep overgelegde verklaring van drs. [M] , specialist ouderengeneeskunde, van 7 november 2016 blijkt dat de rechthebbende zeker kan aangeven, en daarin ook wilsbekwaam is, met wie zij goed contact heeft en bij wie zij zich veilig voelt en dus ook wie haar belangen zou moeten behartigen nu ze daar zelf niet meer toe in staat is. Voorts is door genoemde specialist daarbij aangegeven dat de aanwezigheid van de rechthebbende ter zitting zeker mogelijk is maar dat haar ziektebeeld wel maakt dat zij op sommige momenten minder adequaat kan reageren dan op andere momenten. Dit laatste vindt bevestiging in het beeld dat het hof van de rechthebbende heeft verkregen. Het hof heeft zelf ter zitting geconstateerd dat de rechthebbende op dat moment niet in staat was adequaat op vragen van het hof te reageren. Bij gebrek aan een andersluidende verklaring van een op dit gebied deskundige, ziet het hof echter geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van drs. [M] dat de rechthebbende op bepaalde momenten zeer wel in staat is haar voorkeur uit te spreken en daarin ook wilsbekwaam is. Daarbij komt dat de kantonrechter de rechthebbende in eerste aanleg in december 2015 buiten aanwezigheid van overige belanghebbenden heeft gehoord. In aanmerking genomen de weergave daarvan in het proces-verbaal, waaruit een coherente verklaring blijkt dat rechthebbende wil dat dochter [verweerster] de geldzaken regelt, gaat het hof er van uit dat de kantonrechter terecht een duidelijke voorkeur bij de rechthebbende heeft geconstateerd voor benoeming van dochter [verweerster] als bewindvoerder. De kantonrechter moet op grond van diens kennis en ervaring tevens in staat worden geacht tot op zekere hoogte hierover zijn eigen oordeel te vormen.
5.5
Evenals de kantonrechter ziet het hof onvoldoende reden voorbij te gaan aan de voorkeur van de rechthebbende. Het hof heeft wel zorg over de uitvoering van het bewind door dochter [verweerster] tot nu toe, mede vanwege het onderlinge wantrouwen tussen (sommige van de) kinderen en de gebrekkige informatieverstrekking door dochter [verweerster] aan de overige betrokken familieleden. Het bewind loopt echter nog maar kort en de bewindvoerder zal (jaarlijks) overeenkomstig haar wettelijke taak rekening en verantwoording dienen af te leggen, zodat het hof vooralsnog hierin geen reden ziet voorbij te gaan aan de voorkeur van de rechthebbende. Dat kan anders worden indien na verloop van tijd blijkt dat zij toch niet in staat is de nodige distantie te bewaren bij het behartigen van de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende en daarbij mede rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de andere betrokken familieleden. Voor een dergelijke conclusie ziet het hof thans onvoldoende grond.
5.6
Uit de wetsgeschiedenis blijkt ten slotte dat bij de keuze wie de bewindvoerder moet worden, zoveel mogelijk aansluiting dient te worden gezocht bij degene(n) die de rechthebbende feitelijk het meest nabij is, in dit geval dus dochter [verweerster] . Het hof betrekt hierbij dat alle betrokkenen het erover eens dat dochter [verweerster] sinds jaar en dag degene is die het meeste contact heeft met de rechthebbende en dat zij hierin gesteund wordt door onder meer dochter [de dochter1] en zoon [de zoon] , die hun vertrouwen in haar hebben uitgesproken.
5.7
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep van dochter [verzoekster] geen doel treft.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 7 januari 2016;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, J.G. Idsardi en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. A.T. Harkema als griffier, en is op 8 december 2016 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.