ECLI:NL:GHARL:2016:10006

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
12 december 2016
Zaaknummer
200.201.491/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige met complexe problematiek

In deze zaak gaat het om een verzoek tot machtiging gesloten jeugdhulp voor de minderjarige [verzoeker], die sinds 2004 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI). De kinderrechter had eerder een machtiging verleend voor gesloten jeugdzorg, maar [verzoeker] is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking. Het hof verwijst naar eerdere beschikkingen van de kinderrechter en de procedure in eerste aanleg. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 november 2016, waarbij [verzoeker] in persoon verscheen, bijgestaan door zijn advocaat, en de GI vertegenwoordigd werd door een jeugdbeschermer.

Het hof constateert dat [verzoeker] een complexe hulpverleningsgeschiedenis heeft, met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen. Hij heeft in het verleden meerdere keren in instellingen verbleven en is recentelijk betrokken geweest bij strafbare feiten. De GI heeft een machtiging gesloten jeugdhulp aangevraagd, omdat [verzoeker] zich aan de zorg zou kunnen onttrekken. Het hof oordeelt dat de machtiging noodzakelijk is, gezien de ernstige problemen van [verzoeker] en het risico op onttrekking aan de zorg. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter, waarbij het belang van [verzoeker] voorop staat.

De beslissing van het hof is dat de eerdere beschikking van de kinderrechter wordt bekrachtigd, en dat [verzoeker] in een gesloten setting moet blijven voor zijn ontwikkeling en behandeling. Het hof benadrukt dat er een noodzaak is voor een gestructureerde omgeving, ondanks dat de huidige instelling niet de benodigde behandeling kan bieden. Er is een vooruitzicht op behandeling in een andere instelling, wat de beslissing van het hof ondersteunt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.201.491/01
(zaaknummer rechtbank C/16/420569/JL RK 16-461)
beschikking van 6 december 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] , thans verblijvende te [B] (bij [C] ),
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. E. Huls te Amsterdam,
en
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Lelystad,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [A] ,
hierna te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 4 augustus 2016 en 30 augustus 2016 (verbeterd bij beschikking van 10 oktober 2016), en uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 18 oktober 2016;
- een brief van de GI van 11 november 2016 met productie(s);
- een faxbericht van de GI van 21 november 2016 met productie(s), tevens binnengekomen per post op 22 november 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 23 november 2016 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Huls. Namens de GI is verschenen mevrouw [D] , jeugdbeschermer.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en [E] (de vader) is [in] 1999 [verzoeker] geboren. De moeder is alleen belast met het gezag over [verzoeker] .
3.2
[verzoeker] staat onder toezicht van de GI sinds 2004. Laatstelijk bij beschikking van 21 juli 2016 is de duur van de ondertoezichtstelling van [verzoeker] verlengd tot 23 juni 2017.
[verzoeker] is gedurende de ondertoezichtstelling meermalen uit huis geplaatst geweest en heeft in meerdere instellingen gewoond (bij [F] op een woongroep, in een pleeggezin, in een instelling van [G] en in een gezinshuis) en hij heeft tot twee keer toe in een gesloten instelling verbleven.
3.3
Bij beschikking van 4 augustus 2016 heeft de kinderrechter het verzoek van de GI tot een machtiging gesloten jeugdhulp voor [verzoeker] voor de duur van één maand aangehouden in afwachting van de uitkomsten van de onderzoeken en de zitting in het strafrechtelijke kader. De kinderrechter heeft de GI verzocht de kinderrechter voorafgaand aan de zitting schriftelijk te informeren over een concreet plan en mogelijke behandelplekken voor de verdere ontwikkeling van [verzoeker] naar zijn meerderjarigheid alsmede over de voortgang in het strafrechtelijk kader.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 30 augustus 2016 heeft de kinderrechter de GI een machtiging verleend om [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg/een gesloten accommodatie te doen opnemen en doen verblijven voor de termijn van 30 augustus 2016 tot 30 november 2016.
3.5
Vanaf 22 juni 2016 tot 12 september 2016 verbleef [verzoeker] op verdenking van strafbare feiten in voorlopige hechtenis in de JJI [H] . De voorlopige hechtenis is onder voorwaarden geschorst en [verzoeker] is op 12 september 2016 geplaatst in [C] te [B] (hierna: [C] ), waar hij sindsdien verblijft.
In de strafzaak is de volgende behandeling bepaald op 13 december 2016.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoeker] is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 augustus 2016. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- primair: het verzoek tot verlening van de machtiging gesloten jeugdhulp af te wijzen;
- subsidiair: de machtiging gesloten jeugdhulp voor een kortere periode te verlenen en het overige af te wijzen.
4.2
De GI heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof het door [verzoeker] ingestelde beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 van de Jeugdwet (Jw) is [verzoeker] ontvankelijk in zijn hoger beroep.
5.2.
De periode waarvoor de machtiging is verleend, is op 30 november 2016 verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van zijn gezinsleven, heeft [verzoeker] een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 30 augustus 2016 tot 30 november 2016 te laten toetsen en behoort aan hem niet zijn procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
5.3
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.4
De GI heeft op 26 juli 2016 een verklaring afgegeven als bedoeld in artikel 6.1.2 lid 5 Jw. Een gekwalificeerde gedragswetenschapper, behorende tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, heeft verklaard in te stemmen met deze verklaring van de GI. Aldus is voldaan aan het vereiste van artikel 6.1.2 lid 6 Jw.
5.5
[verzoeker] kan zich niet verenigen met de door de kinderrechter verleende machtiging. Hij onderkent dat in zijn leven bij hem diverse zaken niet goed zijn verlopen en dat hij in het verleden ook verkeerde keuzes heeft gemaakt. Hij stelt echter dat een gesloten plaatsing een uiterste middel is, terwijl in zijn situatie een voorwaardelijke machtiging met een eventueel verblijf op een open groep als minder verstrekkend alternatief mogelijk is en ook in zijn belang moet worden geacht. Er moet volgens [verzoeker] gelet op zijn leeftijd worden gezocht naar een plek voor zelfstandige kamerbewoning en begeleiding naar een goede vervolgplek. [verzoeker] benadrukt dat er ten tijde van plaatsing geen duidelijkheid was, terwijl die er nog steeds niet is, over een voor hem passende plek en de benodigde behandeling. Volgens [verzoeker] is er sinds de gesloten plaatsing dan ook weinig van de grond gekomen. Vast staat dat er binnen de gesloten plaatsing in [C] , waar [verzoeker] ook na de beëindiging van de observatie periode nog steeds verblijft, geen behandeling zal worden ingezet. Hij wijst erop dat zijn toekomstperspectief wat betreft school en zijn zelfstandigheid niet aansluit op de mogelijkheden binnen de gesloten setting in de [C] . [verzoeker] voelt zich daar verloren en in de steek gelaten en hij heeft het gevoel dat niemand om zijn toekomst geeft.
[verzoeker] stelt wel degelijk gemotiveerd te zijn om deel te nemen aan hulpverlening. Hij wil graag begeleid worden naar zelfstandigheid.
5.6
De GI stelt dat plaatsing van [verzoeker] in een gesloten accommodatie in zijn belang moet worden geacht. Onderzoeksresultaten bevestigen dat er bij [verzoeker] sprake is van een ernstig verstoorde ontwikkeling. De GI onderkent dat de [C] op dit moment [verzoeker] niet de benodigde behandeling kan bieden, maar wijst erop dat in de [C] bij de observatie duidelijk is geworden dat [verzoeker] vanwege onttrekkingsgevaar en het opnieuw plegen van delicten niet naar een besloten groep kan, maar dat hij aangemeld moet gaan worden bij de instelling voor gesloten jeugdzorg van [I] in [J] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft de jeugdbeschermer toegelicht dat [verzoeker] inmiddels op de wachtlijst staat voor aanmelding en behandeling bij deze instelling. Dit is een minder groepsgerichte instelling, waar gewerkt zal kunnen worden aan het afwenden van de antisociale ontwikkeling van [verzoeker] en waar tevens middels een individueel traject gericht toegewerkt kan worden naar zijn zelfstandigheid.
5.7
Het hof stelt voorop dat niet in geschil is - en dat ook voldoende uit de overgelegde stukken naar voren komt - dat bij [verzoeker] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. Aan het hof ligt de vraag voor of deze ernstige problemen maken dat de opneming en het verblijf in een gesloten setting noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [verzoeker] zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
5.8
Naar het oordeel van het hof is het evident dat [verzoeker] hulp nodig heeft.
[verzoeker] is een jongen die een lange hulpverleningsgeschiedenis achter de rug heeft. Hij is gediagnosticeerd met een reactieve hechtingsstoornis en een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis en heeft een strikt kader van hulpverlening nodig. [verzoeker] heeft emotieregulatie-problemen, een gering probleemoplossend vermogen en moeite met regels en gezag. Hij vertoont zelfbepalend gedrag, gebruikt softdrugs en kent een gebrekkige morele ontwikkeling. Ook is sprake van ouder-kindrelatieproblemen. Jarenlange inzet van hulpverlening (zowel binnen het vrijwillige als het gedwongen kader) is tot op heden ontoereikend gebleken om een bestendige en positieve gedragsontwikkeling te bewerkstelligen. Uit het dossier en hetgeen de jeugdbeschermer ter zitting van het hof heeft verklaard, blijkt dat het thans moeilijk is om voor [verzoeker] een passende plek te vinden.
In juni 2016 is [verzoeker] opgepakt in verband met verdenking van ontvoering en gijzeling (samen met zes meerderjarige verdachten) en bedreiging van het slachtoffer met een wapen. [verzoeker] ontkent zijn betrokkenheid hierbij.
5.9
Hoewel het voor [verzoeker] voelt alsof er sinds zijn plaatsing in [C] al lange tijd niets gebeurt, constateert het hof dat de stabilisatieperiode en de observatie van [verzoeker] pas eind oktober 2016 is afgerond.
Daarbij komt dat ter zitting van het hof is gebleken dat de door [verzoeker] zo gewenste kamertraining geen optie meer is. De kamertraining is om redenen die niet aan [verzoeker] te wijten zijn tot twee maal toe op niets uitgelopen en blijkt nu een gepasseerd station.
Het hof stelt vervolgens vast dat uit het (observatie)verslag van [C] d.d. 27 oktober 2016 ten aanzien van [verzoeker] een zeer zorgwekkend beeld naar voren komt.
[C] constateert onder meer dat [verzoeker] veelvuldig liegt en zich geregeld dreigend en intimiderend gedraagt. Er is sprake van een zorgelijke gewetensontwikkeling, waarbij externaliseren, bagatelliseren, ontkenning, gebrek aan het nemen van verantwoordelijkheid voor eigen gedrag en vrijwel afwezige schuld- en schaamtegevoelens kenmerkend zijn. [verzoeker] lijkt een criminele carrière te omarmen (hij geeft aan niet anders geleerd te hebben vanuit zijn familie en lijkt onvoldoende gemotiveerd hier verandering in aan te brengen). Er zijn verschillende spullen op zijn kamer gevonden die niet van hem waren. Het vermoeden is dat groepsgenoten zich genoodzaakt voelen deze spullen aan hem af te geven en/of dat hij deze spullen middels afpersing tot zijn bezit heeft gemaakt.
Ook binnen de huidige gesloten setting van [C] heeft [verzoeker] zich na een
voor hem teleurstellend bericht aan de jeugdhulp onttrokken door uit te breken en weg te lopen.
Geconcludeerd wordt op basis van observaties gedurende de plaatsing sinds
12 september 2016, dat de eerder ingezette antisociale ontwikkeling bij [verzoeker] zich heeft
voortgezet. Door een gebrek aan probleeminzicht en gezien het hoge wegloop- en recidiverisico wordt een gesloten behandelplaatsing geadviseerd, waarin wordt gewerkt aan het afwenden van de antisociale persoonlijkheidsontwikkeling van [verzoeker] . Een doorplaatsing naar een meer open voorziening, aansluitend bij de motivatie van [verzoeker] , wordt door de [C] momenteel als te risicovol gezien.
5.1
De verklaring van de gedragswetenschapper drs. [K] van 16 november 2016 sluit daarbij aan. Ook deze gedragswetenschapper concludeert dat [verzoeker] ’s zelfbepalende en grensoverschrijdende en weigerachtige gedrag binnen een vrijwillig kader niet te hanteren is, aangezien [verzoeker] zich door dit gedrag alsmede door zijn wegloopgedrag feitelijk onttrekt aan opvoeding, behandeling en leerplicht. Ook het risico op onttrekking aan regels, afspraken en behandeling onder invloed van derden kan niet worden uitgesloten.
5.11
Tegen deze achtergrond acht het hof een machtiging voor gesloten jeugdhulp opportuun en noodzakelijk. Uit de rapportages blijkt dat [verzoeker] binnen de huidige gesloten setting van [C] in ieder geval de (dag)structuur krijgt geboden die hij nodig heeft, al kan hij daar op dit moment niet de benodigde behandeling krijgen. Hij heeft daarbij echter het vooruitzicht dat hij binnen afzienbare termijn bij [I] in [J] die behandeling wel zal krijgen.
5.12
Een minder verstrekkende maatregel, zoals de namens [verzoeker] genoemde mogelijkheid van een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp, volstaat op dit moment naar het oordeel van het hof niet, nog daargelaten of het hof daartoe in de onderhavige procedure zou kunnen beslissen, gelet op de specifieke wettelijke regeling voor zo'n voorwaardelijke machtiging (en op de ter zitting genoemde omstandigheid dat de bereidheid/mogelijkheden daartoe van de instellingen en zorgaanbieders nagenoeg ontbreekt/ontbreken).
5.13
Het hof concludeert dat de gronden voor de machtiging gesloten jeugdhulp aanwezig zijn. Dat betekent dat het hoger beroep van [verzoeker] faalt, waaruit volgt dat het hof de bestreden beschikking dient te bekrachtigen.
De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 30 augustus 2016, verbeterd bij beschikking van 10 oktober 2016.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, mr. I.A. Vermeulen, en
mr. F. Kleefmann, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 6 december 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.