ECLI:NL:GHARL:2015:9979

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 december 2015
Publicatiedatum
29 december 2015
Zaaknummer
200.170.324
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot echtscheiding en nevenvoorzieningen in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een verzoek tot echtscheiding tussen partijen, die op 3 juni 2005 in Italië zijn gehuwd. De man heeft een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarop de rechtbank Midden-Nederland op 25 februari 2015 de echtscheiding heeft uitgesproken. De man heeft in hoger beroep acht grieven ingediend tegen deze beschikking, waarbij hij onder andere verzoekt om de echtscheiding pas uit te spreken op het moment dat ook beslist wordt over de nevenvoorzieningen. De vrouw is in incidenteel hoger beroep gekomen en verzoekt om een hogere partneralimentatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 november 2015 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft geoordeeld dat de door de man aangevoerde omstandigheden niet als bijzonder kunnen worden aangemerkt en dat hij geen procesbelang heeft om de echtscheiding aan te vechten. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd voor zover deze de echtscheiding betreft, maar houdt de behandeling van de overige verzoeken aan voor een nieuwe mondelinge behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.170.324
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 343575 en 349454)
beschikking van de familiekamer van 29 december 2015
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S. van Gestel te Hilversum,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.M. Rengelink te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 mei 2014 en 25 februari 2015, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 mei 2015;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen op
31 augustus 2015;
- een journaalbericht van mr. Rengelink van 15 september 2015, ingekomen op diezelfde
datum;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen op
30 oktober 2015;
- een journaalbericht van mr. Van Gestel van 6 november 2015 met bijlagen, ingekomen op
diezelfde datum;
- een journaalbericht van mr. Van Gestel van 12 november 2015 met bijlagen, ingekomen op
dezelfde datum;
- een journaalbericht van mr. Van Gestel van 16 november 2015 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 november 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn op 3 juni 2005 te [plaats] , Italië, met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden. De man heeft een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.2
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 10 april 2013 heeft de rechtbank Amsterdam voor zover hier van belang bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en dat de man vanaf 10 april 2013 met € 7.000,- dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen.
3.3
Bij de bestreden beschikking van 21 mei 2014 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoek tot echtscheiding en de nevenvoorzieningen in afwachting van de resultaten van mediation pro forma aangehouden tot 14 augustus 2014, bepaald dat partijen uiterlijk op 14 augustus 2014 de rechtbank dienen te informeren over de resultaten van mediation en de voortgang van de procedure en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4
Bij de bestreden - behoudens de echtscheiding uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 25 februari 2015 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, bepaald dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand € 8.310,- bruto per maand aan de vrouw zal verstrekken tot haar levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, bepaald dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand in de woning aan de [adres] te blijven wonen en de bij de woning en tot de inboedel behorende zaken te blijven gebruiken, op voorwaarde dat de vrouw die woning op het ogenblik van inschrijving van de beschikking bewoont. Verder heeft de rechtbank de wijze van verdeling van de beperkte gemeenschap aldus gelast dat voormelde woning aan de man wordt toegedeeld voor de gemiddelde taxatiewaarde van De Gooische makelaar en Drieklomp makelaars zoals overwogen onder 4.29, onder de voorwaarde dat de vrouw binnen 4 maanden na de beschikking uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van beide hypothecaire geldleningen wordt ontslagen; de alsdan resterende over- dan wel onderwaarde dient bij helfte te worden gedeeld dan wel te worden gedragen; indien het niet mogelijk is om de vrouw binnen 4 maanden na deze beschikking te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid dient de woning te worden verkocht en dienen met de verkoopopbrengst de hypothecaire geldleningen voor zover mogelijk te worden afgelost, waarbij de alsdan resterende over- dan wel onderwaarde bij helfte dient te worden gedeeld dan wel te worden gedragen. Ten slotte heeft de rechtbank het meer of anders verzochte afgewezen.
3.5
Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking voorlopige voorzieningen van 21 januari 2015 heeft de rechtbank Amsterdam de beschikking van die rechtbank van 10 april 2013 aldus gewijzigd dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 1 februari 2014 op nihil wordt bepaald, en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.6
Bij vonnis in kort geding van 28 oktober 2015 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, voor zover hier van belang, de vordering van de man om de vrouw – samengevat – op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen om de echtelijke woning binnen twee weken te verlaten en de man voor de duur van de echtscheidingsprocedure het uitsluitend gebruik van die woning toe te kennen afgewezen, de vordering van de man in zoverre toegewezen dat de door de vrouw ten laste van de man gelegde beslagen worden opgeheven onder de voorwaarde dat de man een bedrag van € 4.766,63 aan de vrouw voldoet, en het meer of anders gevorderde afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De man heeft geen grieven gericht tegen de beschikking van 21 mei 2014. Gelet hierop zal de man bij nog te geven eindbeschikking niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep van die beschikking.
4.2
De man is met acht grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 25 februari 2015 en heeft zijn in eerste aanleg gedane verzoeken gewijzigd. Hij verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
1. de echtscheiding uit te spreken in de te wijzen eindbeschikking waarin tevens is beschikt over de verzochte nevenvoorzieningen;
2. de partneralimentatie op nihil te stellen, primair omdat de vrouw in haar eigen
levensonderhoud kan voorzien en subsidiair omdat de man geen draagkracht heeft om in
haar levensonderhoud bij te dragen, meer subsidiair, voor het geval het hof een bijdrage in
het levensonderhoud voor de vrouw vaststelt, de termijn te limiteren tot vijf jaar na ontbinding van het huwelijk:
3. de man het voortgezet gebruik van de echtelijke woning voor een periode van zes maanden toe te kennen, vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk:
4. te bepalen dat de man tot 1 april 2017 de tijd heeft om de vrouw te doen ontslaan uit de
hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de echtelijke woning rustende hypothecaire
leningen;
5. de vrouw te veroordelen om binnen een maand na de te wijzen beschikking een bedrag
van € 264.816,- voor ontvreemde zaken en een bedrag van € 24.301,- voor de
belastingteruggaaf aan hem te vergoeden:
6. de vrouw te veroordelen de schade te vergoeden van alle door haar ontvreemde zaken,
die de man toebehoren, waaronder het sportpaard [naam] , waarbij de schade nader
dient te worden opgemaakt bij staat;
7. de vrouw te veroordelen om vanaf 1 april 2015 een bedrag van € 8.225,- per maand
aan de man te vergoeden voor de voor haar betaalde eigenaarslasten, subsidiair de vrouw
te veroordelen om vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk een gebruiksvergoeding van € 8.225,- per maand aan hem te betalen.
4.3
De vrouw is op haar beurt in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op de partneralimentatie. De vrouw verzoekt het hof in het principaal hoger beroep bij (tussen)beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar, bij voorraad de bestreden beschikking van 25 februari 2015:
I. te bekrachtigen voor zover de echtscheiding is uitgesproken en de man in zijn hoger beroep daartegen niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn verzoek in hoger beroep af te wijzen;
II. te bekrachtigen voor zover onder 5.1., 5.3., 5.5. en 5.6. is beslist op de verzoeken tot het treffen van een nevenvoorziening en de man in zin verzoek in hoger beroep tegen die beslissingen niet-ontvankelijk te verklaren dan wel opnieuw beschikkende zijn verzoeken alsnog af te wijzen, en
III. de man niet-ontvankelijk te verklaren in hetgeen meer of anders door hem bij vermeerdering van verzoeken is verzocht dan wel deze verzoeken af te wijzen.
en in het incidenteel hoger beroep:
IV. te vernietigen voor zover het de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud betreft en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw dient te voldoen van
€ 30.000,- bruto per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
4.4
Bij verweerschrift in het incidenteel hoger beroep heeft de man verzocht de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep te verklaren althans haar verzoeken af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof heeft besloten het verzoek van de man de echtscheiding uit te spreken in de door het hof te wijzen eindbeschikking afzonderlijk te behandelen. Tijdens de mondelinge behandeling van 17 november 2015 is de zaak dan ook niet verder inhoudelijk behandeld.
5.2
De man stelt dat hij weliswaar zelf heeft verzocht de echtscheiding uit te spreken, maar hij meent op grond van bijzondere omstandigheden dat de echtscheiding pas dient te worden uitgesproken op moment dat hof ook beslist op de nevenvoorzieningen. Ter onderbouwing van zijn standpunt stelt hij - samengevat - dat de rechtbank van een aantal feiten geen kennis meer kunnen nemen omdat zij na de mondelinge behandeling van 11 april 2014 geen nieuwe stukken meer heeft willen accepteren. Bij inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand komt een einde aan de getroffen voorlopige voorziening en gaat er voor hem dan een onderhoudsplicht gelden van € 8.310,- bruto per maand, terwijl vaststaat dat hij geen enkele draagkracht heeft om een bijdrage te voldoen. De vrouw betwist dat de door de man gestelde bijzondere omstandigheden van dien aard zijn dat de band tussen echtscheiding en nevenvorderingen dient te worden hersteld.
5.3
Ingevolge artikel 827 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechter, ingeval de echtscheiding wordt uitgesproken, nevenvoorzieningen treffen. Het is vaste jurisprudentie dat indien eenmaal door de rechter in eerste aanleg de echtscheiding is uitgesproken voordat over verzochte nevenvoorzieningen is beslist, het hoger beroep slechts op grond van door de appellerende echtgenoot aan te voeren bijzondere omstandigheden kan worden aangewend teneinde te bewerkstelligen dat de band tussen het verzoek tot echtscheiding en de verzochte nevenvoorzieningen wordt hersteld en dat tezelfdertijd wordt beslist op die verzoeken.
5.4
Het hof is van oordeel dat de door de man aangevoerde feiten en omstandigheden niet als bijzondere omstandigheden in de hiervoor bedoelde zin kunnen worden aangemerkt en overweegt daartoe als volgt. De man heeft de rechtbank verzocht om echtscheiding uit te spreken omdat het huwelijk tussen hem en de vrouw duurzaam was ontwricht. De man heeft in eerste aanleg op het punt van de door hem verzochte echtscheiding de uitspraak gekregen waarom hij had verzocht, zodat hij geen te respecteren processueel belang heeft om in hoger beroep die beslissing aan te tasten. Daarbij komt dat de man de duurzame ontwrichting van het huwelijk in eerste aanleg noch in hoger beroep heeft betwist; de door hem bedoelde stukken die door de rechtbank niet meer zijn geaccepteerd, hebben daarop ook geen betrekking. Voor zover de man wenst te voorkomen dat er een einde komt aan de werking van de bij beschikking van 21 januari 2015 getroffen voorlopige voorziening en voor hem een onderhoudsverplichting gaat gelden van € 8.310,- per maand, staan hem de middelen van een kort geding dan wel een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ter beschikking.
5.5
Het hof zal het verzoek van de man de echtscheiding uit te spreken in de te wijzen eindbeschikking waarin tevens is beschikt over de verzochte nevenvoorzieningen afwijzen, de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover deze de uitgesproken echtscheiding betreft, en alle verdere beslissingen aanhouden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
25 februari 2015, voor zover deze de uitgesproken echtscheiding betreft;
houdt de behandeling van de zaak voor het overige aan en bepaalt dat de griffier partijen zal oproepen voor een nieuwe mondelinge behandeling.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.J. Haarhuis, E.H. Schulten en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 29 december 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.