ECLI:NL:GHARL:2015:9947

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
29 december 2015
Zaaknummer
200.169.638
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie na echtscheiding met inachtneming van kindgebonden budget

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie na de echtscheiding van de man en de vrouw. De man had verzocht om wijziging van de eerder vastgestelde kinderalimentatie, die was vastgesteld op € 342,- per kind per maand, met ingang van 1 mei 2014 op nihil te stellen. De rechtbank Gelderland had dit verzoek afgewezen. Het hof heeft de behoefte van de kinderen en de draagkracht van beide ouders opnieuw vastgesteld, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 over het kindgebonden budget. Het hof oordeelde dat het kindgebonden budget geen invloed heeft op de behoefte van de kinderen, maar wel op de draagkracht van de ouder die het budget ontvangt. De man heeft zijn draagkracht vastgesteld op € 728,- per maand, terwijl de vrouw in twee periodes een draagkracht had van respectievelijk € 921,- en € 647,- per maand. Het hof heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 115,50 per kind per maand voor de periode van 11 mei 2015 tot 1 november 2015 en op € 168,50 per kind per maand vanaf 1 november 2015. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.169.638/01 en 200.169.638/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, 274598)
beschikking van de familiekamer van 22 december 2015
op het verzoek tot schorsing en in de hoofdzaak
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.J.M. van Arkel-van Gasselt te Nijmegen,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster, verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.E.M. Messink te Wijchen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 28 april 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak (zaaknummer 200.169.638/01)

en met betrekking tot het verzoek tot schorsing (zaaknummer 200.169.638/02)

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 tot en met 5, ingekomen op 11 mei 2015;
- het verweerschrift, ingekomen op 6 juli 2015;
- het verzoek tot schorsing van de werking van de in de hoofdzaak bestreden beschikking met producties 1 tot en met 4, ingekomen op 16 juli 2015;
- het verweerschrift met betrekking tot het verzoek tot schorsing van de werking van de in de hoofdzaak bestreden beschikking met ongenummerde producties, ingekomen op 28 juli 2015;
- een journaalbericht van mr. Van Arkel-van Gasselt van 31 juli 2015 met als bijlage een brief van mr. Van Arkel-van Gasselt van 31 juli 2015, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van mr. Messink van 2 augustus 2015 met als bijlage een brief van
mr. Messink van 2 augustus 2015, ingekomen op 4 augustus 2015;
- een journaalbericht van mr. Van Arkel-van Gasselt van 11 september 2015 met producties 6 tot en met 17, ingekomen op 14 september 2015;
- een journaalbericht van mr. Messink van 15 september 2015 met vier bijlagen, ingekomen op 15 september 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 september 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.3
Na de mondelinge behandeling heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2015 uitspraak gedaan omtrent de wijze waarop bij de vaststelling van kinderalimentatie rekening dient te worden gehouden met het door de alimentatiegerechtigde te ontvangen kindgebonden budget (ECLI:NL:HR:2015:3011). Het hof heeft bij brieven van 28 oktober 2015 partijen de gelegenheid geboden aan het hof te berichten of en in hoeverre de uitspraak van de Hoge Raad aanleiding geeft tot aanpassing van hun standpunt(en) en/of verzoek(en) ten aanzien van de kinderalimentatie in deze procedure.
2.4
Nadien zijn bij het hof ingekomen:
- een journaalbericht van mr. Van Arkel-van Gasselt van 5 november 2015 met als bijlage een brief van mr. Van Arkel-van Gasselt van 5 november 2015 en berekeningen, op
6 november 2015;
- een journaalbericht van mr. Messink van 10 november 2015 met als bijlage een brief van mr. Messink van 10 november 2015 met achttien bijlagen, op 11 november 2015;
- een journaalbericht van mr. Van Arkel-van Gasselt van 17 november 2015 met als bijlage een brief van mr. Van Arkel-van Gasselt van 17 november 2015, op 18 november 2015;
- een journaalbericht van mr. Messink van 23 november 2015 met als bijlage een brief van mr. Messink van 23 november 2015 met als bijlage e-mailcorrespondentie over het inkomen van de vrouw, op 24 november 2015;
- een journaalbericht van mr. Messink van 23 november 2015 met als bijlage de salarisstrook van de vrouw van november 2015, op 24 november 2015;
- een journaalbericht van mr. Van Arkel-van Gasselt van 24 november 2015 met als bijlage een brief van mr. Van Arkel-van Gasselt van 24 november 2015, op 25 november 2015;
- een journaalbericht van mr. Messink van 25 november 2015 met als bijlage een brief van mr. Messink van 25 november 2015, op diezelfde datum.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 18 september 2012 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] 2001, en
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2005,
gezamenlijk verder ook te noemen: de kinderen.
3.3
Bij beschikking van 2 december 2013 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat de man met ingang van 18 september 2012 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 342,- per kind per maand zal voldoen.
Deze bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2014 ingevolge de wettelijke indexering afgerond € 345,- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2015 afgerond € 348,- per kind per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook te noemen: de kinderalimentatie). De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 28 april 2015 het verzoek van de man om de beschikking van 2 december 2013 te wijzigen en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 mei 2014 op nihil te stellen, althans op een door de rechtbank te bepalen bedrag en ingangsdatum, afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
4.2
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De man verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, de beschikking van 2 december 2013 te wijzigen en de kinderalimentatie, met ingang van 1 mei 2014, althans met ingang van een datum die het hof juist acht, op nihil te stellen, althans een bijdrage vast te stellen die het hof juist acht. De man heeft tevens zijn verzoek vermeerderd en heeft verzocht voor recht te verklaren dat de vrouw alle lasten van de woning aan de [adres] te [woonplaats] voor haar rekening zal nemen en hem daarvan zal vrijwaren.
4.3
De vrouw heeft verweer gevoerd. De vrouw verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en zo nodig onder aanvulling en verbetering van gronden het hoger beroep van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof zal hierna eerst het verzoek tot schorsing (zaaknummer 200.169.638/02) bespreken en vervolgens de hoofdzaak (zaaknummer 200.169.638/01).
Schorsingsverzoek (zaaknummer 200.169.638/02)
5.2
De man heeft het hof, bij het onder 2.1. vermelde journaalbericht van zijn advocaat mr. Van Arkel-van Gasselt van 31 juli 2015, laten weten dat hij het schorsingsverzoek wenst in te trekken. Het hof maakt hieruit op dat de man de gronden van het schorsingsverzoek niet handhaaft. Dit brengt mee dat het hof het schorsingsverzoek dient af te wijzen.
5.3
De vrouw heeft het hof, bij het onder 2.1. vermelde journaalbericht van haar advocaat mr. Messink van 2 augustus 2015, naar aanleiding van het intrekkingsverzoek van de man verzocht de man te veroordelen haar kosten te vergoeden. Het is de tweede keer in een alimentatiezaak tussen partijen dat de man kort voor de zitting zijn verzoek intrekt om hem moverende redenen. Met betrekking tot de huidige zaak kan de vrouw zich niet aan de indruk onttrekken dat hij na ontvangst van het verweerschrift eieren voor zijn geld heeft gekozen.
5.4
Het hof ziet geen aanleiding om de man te veroordelen in de kosten van de schorsingsprocedure en zal - zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard - de kosten compenseren. Het verzoek van de vrouw tot veroordeling van de man in de proceskosten, zal het hof dan ook afwijzen.
Hoofdzaak (zaaknummer 200.169.638/01)
5.5
In de eerste plaats is aan de orde of zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 Burgerlijk Wetboek (verder: BW). Uit hetgeen het hof hierna in 5.10 overweegt over de woonlasten van de man volgt dat het hof, evenals de rechtbank, van oordeel is dat het verzoek van de man tot nihilstelling of verlaging van de kinderalimentatie wegens extra woonlasten geen rechtens relevante wijziging is, die een verlaging van de door de man te betalen kinderalimentatie rechtvaardigt. De man voert voor het eerst in hoger beroep aan dat rekening moet wordt gehouden met het kindgebonden budget dat de vrouw ontvangt. Dit is te kwalificeren als een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, zodat het hof met ingang van de datum van indiening van het beroepschrift (11 mei 2015) de behoefte van de kinderen alsmede de draagkracht van partijen opnieuw zal vaststellen. De vrouw heeft in redelijkheid vanaf 11 mei 2015 rekening kunnen houden met een wijziging van de kinderalimentatie.
hoogte behoefte kinderen
5.6
In zijn derde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte op de behoefte van de kinderen niet in mindering heeft gebracht het bedrag dat de vrouw ontvangt aan kindgebonden budget.
5.7
Uit de onder 2.4 vermelde correspondentie van partijen blijkt dat beide partijen het hof verzoeken uitspraak te doen met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad van
9 oktober 2015.
In deze uitspraak heeft de Hoge Raad de gestelde prejudiciële vragen als volgt beantwoord:
1. Bij de vaststelling van de door de ouders verschuldigde onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige kinderen dienen het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop niet in aanmerking te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt.
2. Er dient geen onderscheid te worden gemaakt tussen de alleenstaande ouderkop en het overige deel van het kindgebonden budget.
Het voorgaande brengt met zich dat het kindgebonden budget geen invloed heeft op de behoefte van de kinderen, zoals vastgesteld bij beschikking van 2 december 2013, van
€ 1.185,- per maand. Per 1 januari 2015 bedraagt de naar analogie van artikel 1:402a lid 1 BW geïndexeerde behoefte van de kinderen afgerond € 1.205,- per maand. Grief 3 van de man faalt.
Draagkracht man
5.8
De rechtbank heeft het netto besteedbaar inkomen van de man vastgesteld op
€ 2.880,- per maand. De man stelt dat zijn netto besteedbaar inkomen € 2.736,- per maand bedraagt. De vrouw heeft dit betwist. Uit de door de vrouw overgelegde draagkrachtberekening van de man blijkt dat zij stelt dat het netto-inkomen van de man
€ 2.830,- per maand bedraagt.
5.9
Het hof zal voor de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de man, evenals de man, uitgaan van een inkomen van € 48.230,76 per jaar zoals vermeld op de door de man overgelegde werkgeversverklaring. Naar het oordeel van het hof heeft de man tijdens de mondelinge behandeling voldoende aannemelijk gemaakt dat zijn jaaropgaaf over het jaar 2014 een vertekend beeld geeft, omdat in dat jaar de werkgever is overgestapt op een ander systeem van vrije dagen en de vrije dagen zijn teruggebracht tot het wettelijke minimum. Dit betekende dat de man geen vrije dagen mocht meenemen naar het nieuwe jaar en deze vakantiedagen in 2014 zijn uitbetaald. Het hof volgt dan ook de door man overgelegde berekening van zijn netto besteedbaar inkomen van € 2.736,- per maand.
5.1
Anders dan de man stelt houdt het hof geen rekening met een extra woonlast van
€ 92,- per maand in verband met door de man betaalde onroerende zaakbelasting van de gezamenlijke woning. Gelet op het uitgangspunt van een forfaitair systeem dient daarvan slechts te worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. De enkele omstandigheid dat de huidige woonlasten van de man hoger zijn dan het forfaitaire bedrag vormt naar het oordeel van het hof onvoldoende aanleiding voor afwijking van de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen.
5.11
De draagkracht van de man zal worden vastgesteld aan de hand van de formule (2015) 70% [NBI - (0,3 NBI + € 875,-)], nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat hoger is dan € 1.525,- per maand. Uit het voorgaande vloeit voort dat de man een voor kinderalimentatie beschikbare draagkracht heeft van afgerond € 728,- per maand.
Draagkracht vrouw
5.12
De man stelt in zijn vierde grief dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden bij het vaststellen van de kinderalimentatie met het eigen aandeel van de vrouw in de kosten van de kinderen.
5.13
De vrouw stelt dat ook in het kader van de echtscheidingsbeschikking rekening is gehouden met haar aandeel in de kosten van de kinderen en haar inkomen gelijk is gebleven. De vrouw zit nu inmiddels ruim een jaar in de ziektewet. De ziekte van de vrouw hangt samen met de omstandigheden op de werkvloer waarvoor de werkgever aansprakelijk is en de werkgever heeft daarom haar salaris nog niet verlaagd naar 70%. Niet gezegd is dat dit niet gaat veranderen, aldus de vrouw.
5.14
Bij de onder 2.4 genoemde brieven van mr. Messink van 23 november 2015 en
25 november 2015 heeft de vrouw verzocht, ter voorkoming van een nieuwe procedure, rekening te houden met haar gewijzigde inkomen met ingang van 1 november 2015. De man heeft dit betwist.
5.15
Het hof acht het moment waarop voormeld verzoek van de vrouw werd ingediend niet in strijd met de eisen van een goede procesorde, omdat partijen belang hebben bij een uitspraak die berust op de waardering van alle van belang zijnde omstandigheden ten tijde van de uitspraak. De vrouw zou namelijk een rechterlijke uitspraak waarbij geen rekening wordt gehouden met haar op 1 november 2015 gewijzigde inkomenssituatie in een nieuwe procedure op grond van art. 1:401 lid 4 BW kunnen laten wijzigen of intrekken. Het is daarom in het belang van beide partijen - en dit is ook conform rechtspraak van de Hoge Raad - dat het hof thans rekening houdt met het gewijzigde inkomen van de vrouw. Dit zou slechts anders zijn indien dit in strijd zou zijn met de goede procesorde, maar dit is niet gesteld en daarvan is ook anderszins niet gebleken.
5.16
Nu beide ouders onderhoudsplichtig zijn jegens de kinderen zal het hof ook de draagkracht van de vrouw vaststellen. Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de vrouw uit van twee perioden, namelijk de periode vanaf 11 mei 2015 tot 1 november 2015 (periode 1) en de periode vanaf 1 november 2015 (periode 2). In periode 1 gaat het hof uit van inkomen van de vrouw, zoals dit blijkt uit de jaaropgave van de vrouw over 2014, te weten € 45.245,- bruto per jaar. In periode 2 gaat het hof uit van inkomen zoals dit blijkt uit de salarisspecificatie van de maand november 2015, zijnde een ziektewetuitkering van
€ 3.714,67 bruto per maand, te verminderen met de korting wegens ziekte van € 1.114,41 bruto per maand en te vermeerderen met een vakantietoeslag van 8%. Blijkens de salarisspecificatie van november 2015 bedraagt de eindejaarsuitkering € 216,59 per maand. Bij het berekenen van de draagkracht van de vrouw in periode 2 houdt het hof rekening met de pensioenpremie van € 256,58 bruto per maand en de premie IP van € 2,81 bruto per maand.
Verder houdt het hof in periode 1 en 2 rekening met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw kan in periode 1 worden vastgesteld op € 2.776,- per maand en in periode 2 op € 2.217,- per maand.
5.17
Voorts dient, conform de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015, het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop in aanmerking te worden genomen bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt.
5.18
De vrouw ontvangt, zo leidt het hof uit de door de vrouw overgelegde stukken af, in 2015 een kindgebonden budget van € 354,- per maand. Het hof stelt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw derhalve in periode 1 vast op € 3.130,- per maand en in periode 2 op € 2.571,- per maand.
5.19
De vrouw heeft aangevoerd dat, in afwijking van de forfaitaire woonlast, rekening moet worden gehouden met haar werkelijke lasten van € 1.054,16 per maand. In het berekeningssysteem voor kinderalimentatie wordt met een forfaitair bedrag aan woonlasten rekening gehouden ter grootte van 30% van het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsplichtige. Gelet op het uitgangspunt van een forfaitair systeem dient daarvan slechts te worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. Evenals bij de man geldt dat de enkele omstandigheid dat de huidige woonlasten van de vrouw hoger zijn dan het forfaitaire bedrag naar het oordeel van het hof onvoldoende aanleiding vormt voor afwijking van de richtlijnen van de expertgroep. Bovendien is er nog de afspraak, zoals die blijkt uit het proces-verbaal van 26 juni 2014, in het kader van de verdeling van tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap, dat partijen nadere afspraken zullen maken over de tegemoetkoming van de man aan de vrouw in de netto woonlasten per maand.
5.2
De draagkracht van de vrouw zal, evenals bij de man, worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 875,-)], nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat hoger is dan € 1.525,- per maand. Voorgaande berekening leidt tot een draagkracht in periode 1 van afgerond € 921,- per maand en in periode 2 van afgerond
€ 647,- per maand. Grief 4 van de man slaagt.
Draagkrachtvergelijking
5.21
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de man een draagkracht van € 728,- per maand. De draagkracht van de vrouw bedraagt in periode 1 € 921,- per maand en in
periode 2 € 647,- per maand, zodat partijen gezamenlijk in periode 1 een draagkracht van
€ 1.649,- per maand hebben en in periode 2 van € 1.375,- per maand.
Uitgaande van de maandelijkse behoefte van de kinderen in 2015 van € 1.205,-, dient de man van zijn draagkracht in periode 1 afgerond € 532,- per maand (728/1649 x 1205) aan te wenden voor een bijdrage in het eigen aandeel van de kosten van kinderen en de vrouw afgerond € 673,- per maand (921/1649 x 1205). In periode 2 dient de man van zijn draagkracht afgerond € 638,- per maand (728/1375 x 1205) aan te wenden voor een bijdrage in het eigen aandeel van de kosten van kinderen en de vrouw afgerond € 567,- per maand (647/1375 x 1205).
Vermindering met de zorgkorting
5.22
De man stelt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de zorgkorting. Volgens de man is sprake van een zorgkorting van 35%. De vrouw heeft dit betwist. Zij stelt dat rekening dient te worden gehouden met een zorgkorting van 25%, omdat de man de kinderen twee dagen per week en de helft van de schoolvakanties verzorgt.
5.23
Uitgaande van de huidige zorgregeling zijn de kinderen gemiddeld ongeveer 2,7 dagen per week bij de man. Gelet op het vorenstaande, zal het hof een zorgkorting toepassen van 25%, zijnde (afgerond) € 301,-- per maand (25% van € 1.205,-), omdat dit het meeste recht doet aan de feitelijke situatie. Grief 1 van de man slaagt deels.
5.24
Het bedrag van de zorgkorting wordt volledig in mindering gebracht op het aandeel van de man in de behoefte van de kinderen, omdat de man en de vrouw samen in periode 1 en 2 voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Dit brengt met zich mee dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen in periode 1 dient te worden vastgesteld op een bedrag van
€ 115,50 per kind per maand (€ 532,- minus € 301,- /2) en in periode 2 op € 168,50 per kind per maand (€ 638,- minus € 301,- /2).
terugbetaling
5.25
Het voorgaande brengt mee dat, voor zover de man meer heeft betaald dan de onder 5.24 vermelde bijdragen, de vrouw meer kinderalimentatie heeft ontvangen dan de man aan haar verschuldigd is (geweest) en dit de behoefte van de kinderen te boven gaat. De vrouw heeft in redelijkheid vanaf 11 mei 2015 rekening kunnen houden met een mogelijke verlaging van de bijdragen en eventuele daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting terwijl voorts niet is gebleken dat zij daartoe niet in staat is.
Verklaring voor recht
5.26
In zijn tweede grief verzoekt de man het hof om een verklaring voor recht dat de vrouw ervoor zorg draagt dat zij alle lasten van de gezamenlijke woning aan de [adres] te [woonplaats] voor haar rekening neemt, aangezien de rechtbank daarvan uitgaat en hij geen zekerheid heeft dat de vrouw deze lasten ook zal betalen.
5.27
De vrouw voert aan dat zij tot op heden de lasten van de gezamenlijke woning, weliswaar met veel moeite, heeft betaald, afgezien van een kleine incidentele betaling in 2014 door de man. De door de man verzochte verklaring voor recht leent zich niet voor toewijzing, omdat het afgeven van deze verklaring voor de toekomst zou kunnen leiden tot onredelijke uitkomsten. Immers indien de man door een nihilstelling of een verlaging van de kinderalimentatie wel ruimte zou hebben om bij te dragen in de woonlasten, zou hij op grond van de verklaring voor recht niet behoeven te betalen.
5.28
Naar het oordeel van het hof kan de door de man verzochte verklaring voor recht niet worden uitgesproken, omdat niet rechtens vaststaat dat de vrouw alle lasten van de gezamenlijk woning dient te voldoen, zulks mede gelet op de hiervoor onder 5.19 gemelde andersluidende afspraak tussen partijen, namelijk dat zij nog nadere afspraken zullen maken over de tegemoetkoming van de man aan de vrouw in de netto woonlasten per maand. Grief 2 van de man faalt.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt grief 1 deels, falen de grieven 2 en 3 en slaagt grief 4. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna zal worden vermeld.
6.2
Het hof ziet geen aanleiding om de man te veroordelen in de kosten van de procedure in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing en zal - zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard - de kosten tussen partijen compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in de hoofdzaak en op het verzoek tot schorsing:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 28 april 2015, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 2 december 2013 en bepaalt dat de man aan de vrouw in de periode vanaf 11 mei 2015 tot 1 november 2015 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 115,50 per kind per maand zal betalen en vanaf 1 november 2015 € 168,50 per kind per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen (meer of anders) is verzocht in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing van de werking van de in de hoofdzaak bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, A. Smeeïng-van Hees en
A.W. Beversluis, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. A. Smeeïng-van Hees en is op 22 december 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.