Uitspraak
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
[B] , tolk in de Duitse taal, de vrouw, bijgestaan door haar advocaat (namens mr. Nauta), mevrouw [C] en de heer [D] namens de GI en de heer [E] namens de Raad voor de Kinderbescherming, regio Midden Nederland, locatie Lelystad (verder te noemen : de raad) in het kader van zijn adviserende taak. Omdat mr. M.S.J. Supičić het schrijven van de GI van 28 september 2015 niet had ontvangen, is de behandeling van de zitting voor korte tijd geschorst om haar alsnog in de gelegenheid te stellen dit schrijven te lezen.
2.De verdere beoordeling
is bij tussenbeschikking van 16 oktober 2014 ook als deskundige benoemd. De deskundige heeft vervolgens een forensisch psychologisch onderzoek ingesteld betreffende [de minderjarige1]
en [de minderjarige2] en twee afzonderlijke rapporten d.d. 30 januari 2015 opgesteld omtrent haar bevindingen. Blijkens de tussenbeschikking van 16 april 2015 zijn de ouders erg geschrokken van de conclusies uit het deskundigenrapport. Er was ten tijde van de mondelinge behandeling op 19 maart 2015 echter nog geen hulpverlening gestart voor de in de rapporten geconstateerde (ernstige) problematiek van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De gezinsvoogd wilde insteken op behandeling van de kinderen en de ouders bij [G] , maar het was nog niet duidelijk of [G] de door de deskundige geadviseerde hulpverlening zou kunnen bieden. Partijen verschilden hierover van mening. De man stelde zich op het standpunt dat, omdat [G] volgens hem geen psychiatrische hulpverlening aanbiedt,
de behandeling zou moeten plaatsvinden bij GGZ [H] in [A] . Volgens het deskundigenrapport zou er bij ongewijzigde voortzetting van de situatie tussen de ouders sprake zijn van kindermishandeling, waardoor het zo snel mogelijk starten van de noodzakelijk geachte hulpverlening van groot belang werd geacht. Het hof zag in deze omstandigheden aanleiding om de definitieve beslissing omtrent de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling (opnieuw) aan te houden voor een periode van zes maanden, teneinde ook in zijn beoordeling te kunnen betrekken de wijze waarop de ouders in staat zullen zijn om, in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , de benodigde hulpverlening met voortvarendheid op te starten en te aanvaarden, alsmede te bezien wat de (voorlopige) resultaten daarvan zijn en heeft de GI verzocht om vóór 1 oktober 2015 te rapporteren over de actuele stand van zaken.
daar wat aan te doen wanneer de strijd tussen de ouders is verdwenen. Het voortzetten van behandeling bij [G] zou de kinderen onder de huidige omstandigheden meer belasten dan opleveren. [G] heeft het advies afgesloten met de mededeling dat de ouders hun strijd in het belang van de kinderen moeten stoppen. Het door de deskundige geschetste zorgelijke beeld over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wordt volgens de GI niet als zodanig herkend door de omgeving van de kinderen. Ook [G] spreekt niet dezelfde ernstige zorgen uit over de kinderen. De GI heeft de indruk dat de problematiek van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet zo heftig is als uit het deskundigenonderzoek naar voren is gekomen. Op school wordt geen afwijkend of zorgelijk gedrag geconstateerd bij [de minderjarige1] . Ook wordt er op school niets bijzonders gemerkt aan [de minderjarige2] . De schoolprestaties van de kinderen zijn goed en ze hebben het naar hun zin op school. [de minderjarige2] heeft (bij [G] ) te kennen gegeven dat hij om de week op donderdag een extra dag naar zijn vader toe wil en dat hij, als hij daar zin in heeft, dan ook bij hem wil overnachten. Volgens de GI is het in het belang van [de minderjarige2] dat deze extra
dag (met overnachting) door het hof vastgelegd wordt, nu dit voor hem duidelijkheid en (daardoor) rust zal opleveren. [de minderjarige1] heeft aangegeven dat zij geen extra dag naar de man toe wil.
Het hof merkt ten overvloede nog op dat, zoals ook door de deskundige aangegeven, een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen de bestaande problemen van de ouders niet zal oplossen. Als er geen verandering in de communicatie tussen de ouders ontstaat, blijven [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Ook [G] heeft aangegeven dat de voortdurende strijd tussen de ouders - in het belang van de kinderen die hierdoor knel zitten - moet stoppen.
- naar omstandigheden - goed verloopt en het in het belang van de kinderen is dat de huidige situatie zo veel als mogelijk hetzelfde blijft, dat wil zeggen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] van maandagmiddag na school tot vrijdag naar school bij de vrouw verblijven en van vrijdag na school tot maandagochtend naar school bij de man, met dien verstande dat (alleen) [de minderjarige2] eenmaal per veertien dagen een extra (donder)dag bij de man zal verblijven. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat [de minderjarige2] hier zelf om heeft verzocht en [G] heeft geadviseerd, zo heeft de GI ter zitting van het hof naar voren heeft gebracht, om wat betreft de extra dag bij de wens van de kinderen aan te sluiten. Het hof zal ten aanzien van de extra (donder)dag die [de minderjarige2] eens per veertien dagen bij de man zal verblijven, bepalen dat hij die dag tevens bij de man zal overnachten. Het hof acht het niet in het belang van [de minderjarige2] om het aan hem over te laten of hij op de extra dag bij de man blijft overnachten.
Het hof zal voor [de minderjarige1] geen extra dag bij de man vastleggen, nu zij gemotiveerd heeft aangegeven dat zij geen extra dag naar de man toe wil. Overigens zal het hof de bestreden beschikking te aanzien van de vakantieregeling bekrachtigen. Voor zover de man in het petitum van zijn appelschrift heeft bedoeld te verzoeken dat de vastgestelde vakantieregeling dient te worden vernietigd - hij stelt in dat petitum immers dat een vakantieregeling niet aan de orde is - wijst het hof dat verzoek af. Zowel de man als de vrouw hebben gedurende de procedure bij het hof de vakantieregeling niet meer aan de orde gesteld en overeenkomstig de bestreden beschikking uitvoering aan die regeling gegeven. Daarnaast heeft de deskundige in haar rapporten handhaving van die regeling voorgesteld en is niet gebleken
dat deze in strijd met het belang van de kinderen is.
€ 250,-- per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen aan de man. Voor zover het hof de beschikking van de rechtbank in stand laat wat betreft de bepaling van het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw, verzoekt de man de bijdrage die hij aan de vrouw ter bestrijding van de kosten van de kinderen dient te betalen opnieuw vast te stellen op basis van de - recente - cijfers van de man en de vrouw. De man heeft ter zitting van het hof aangegeven dat hij afziet van zijn verzoek een door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vast te stellen indien de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij hem zal worden bepaald. Nu de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de man wordt bepaald, zal het hof zijn verzoek tot betaling van kinderalimentatie door de vrouw als ingetrokken beschouwen en derhalve afwijzen.
Aan een herberekening van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] komt het hof niet toe, nu de beslissing van de rechtbank op dit punt in hoger beroep, gelet op de beslissing omtrent de hoofdverblijfplaats van de kinderen, niet (meer) aan het oordeel van het hof onderworpen is.