ECLI:NL:GHARL:2015:9885

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
200.142.147/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling in een complexe ouderschapskwestie met ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 december 2015, gaat het om de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], in het kader van een heftige strijd tussen hun ouders. De man, verzoeker in hoger beroep, en de vrouw, verweerster in hoger beroep, zijn verwikkeld in een langdurige juridische strijd die zijn oorsprong vindt in een eerdere echtscheidingsprocedure. Het hof heeft eerder tussenbeschikkingen gegeven en heeft deskundigenonderzoek laten uitvoeren naar de opvoedingssituatie van de kinderen. De deskundige heeft ernstige zorgen geuit over de ontwikkeling van de kinderen, wat heeft geleid tot de noodzaak van hulpverlening. Tijdens de zitting op 29 oktober 2015 is gebleken dat de ouders niet in staat zijn om samen te werken in het belang van de kinderen, wat de situatie voor hen bemoeilijkt. Het hof heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling goed verloopt en dat het in het belang van de kinderen is om de hoofdverblijfplaats bij de man te bepalen, zoals geadviseerd door de deskundige. De zorgregeling is zodanig vastgesteld dat de kinderen van maandag tot vrijdag bij de vrouw verblijven en van vrijdag tot maandag bij de man, met een extra zorgmoment voor [de minderjarige2] op donderdag. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man bepaald, met de zorgregeling die de stabiliteit en continuïteit voor de kinderen waarborgt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.142.147/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/07/ 201157/FL RK 12-1582 (echtscheiding))
beschikking van de familiekamer van 10 december 2015
inzake
[de man] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. M.H. Adema, kantoorhoudend te Amsterdam,
thans: mr. M.S.J. Supičić, eveneens kantoorhoudend te Amsterdam.
tegen
[de vrouw],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.H.H. Nauta, kantoorhoudend te Lelystad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling: Samen Veilig Flevoland,
kantoorhoudend te Almere,
voorheen genaamd: Bureau Jeugdzorg Flevoland,
verder te noemen: de gecertificeerde instelling of de GI.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft op 5 augustus 2014, 16 oktober 2014 en 16 april 2015 een tussenbeschikking gegeven.
1.2
Ter griffie van het hof is na de laatste tussenbeschikking binnengekomen:
- op 29 september 2015 een brief van 28 september 2015 van de GI met bijlagen.
1.3
Op 7 oktober 2015 is nog een journaalbericht van 6 oktober 2015 van mr. Supičić met bijlagen binnengekomen. Het hof heeft geen acht geslagen op de bijgevoegde aantekeningen ten behoeve van de mondelinge behandeling van 29 oktober 2015, nu op grond van artikel 1.4.5 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken een pleitnotitie van hooguit twee bladzijden mag worden overgelegd, en de overgelegde (pleit) aantekeningen uit 13 bladzijden bestaan. De overige bijlagen zijn in het dossier gevoegd.
1.4
De zaak is - in een andere samenstelling - verder behandeld ter zitting van het hof van 29 oktober 2015. Verschenen zijn de man, bijgestaan door zijn advocaat en de heer
[B] , tolk in de Duitse taal, de vrouw, bijgestaan door haar advocaat (namens mr. Nauta), mevrouw [C] en de heer [D] namens de GI en de heer [E] namens de Raad voor de Kinderbescherming, regio Midden Nederland, locatie Lelystad (verder te noemen : de raad) in het kader van zijn adviserende taak. Omdat mr. M.S.J. Supičić het schrijven van de GI van 28 september 2015 niet had ontvangen, is de behandeling van de zitting voor korte tijd geschorst om haar alsnog in de gelegenheid te stellen dit schrijven te lezen.

2.De verdere beoordeling

2.1
In zijn tussenbeschikking van 5 augustus 2014 heeft het hof het NIFP verzocht onderzoek te doen in de onderhavige zaak en daartoe een onafhankelijke deskundige voor
te dragen. Het NIFP heeft mevrouw drs. [F] (GZ-psycholoog) voorgedragen en zij
is bij tussenbeschikking van 16 oktober 2014 ook als deskundige benoemd. De deskundige heeft vervolgens een forensisch psychologisch onderzoek ingesteld betreffende [de minderjarige1]
en [de minderjarige2] en twee afzonderlijke rapporten d.d. 30 januari 2015 opgesteld omtrent haar bevindingen. Blijkens de tussenbeschikking van 16 april 2015 zijn de ouders erg geschrokken van de conclusies uit het deskundigenrapport. Er was ten tijde van de mondelinge behandeling op 19 maart 2015 echter nog geen hulpverlening gestart voor de in de rapporten geconstateerde (ernstige) problematiek van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De gezinsvoogd wilde insteken op behandeling van de kinderen en de ouders bij [G] , maar het was nog niet duidelijk of [G] de door de deskundige geadviseerde hulpverlening zou kunnen bieden. Partijen verschilden hierover van mening. De man stelde zich op het standpunt dat, omdat [G] volgens hem geen psychiatrische hulpverlening aanbiedt,
de behandeling zou moeten plaatsvinden bij GGZ [H] in [A] . Volgens het deskundigenrapport zou er bij ongewijzigde voortzetting van de situatie tussen de ouders sprake zijn van kindermishandeling, waardoor het zo snel mogelijk starten van de noodzakelijk geachte hulpverlening van groot belang werd geacht. Het hof zag in deze omstandigheden aanleiding om de definitieve beslissing omtrent de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling (opnieuw) aan te houden voor een periode van zes maanden, teneinde ook in zijn beoordeling te kunnen betrekken de wijze waarop de ouders in staat zullen zijn om, in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , de benodigde hulpverlening met voortvarendheid op te starten en te aanvaarden, alsmede te bezien wat de (voorlopige) resultaten daarvan zijn en heeft de GI verzocht om vóór 1 oktober 2015 te rapporteren over de actuele stand van zaken.
2.2
Uit het naar aanleiding van de tussenbeschikking van 16 april 2015 opgemaakte schrijven van de GI ten aanzien van de actuele stand van zaken blijkt onder meer het volgende.
Omdat de man zich niet kon vinden in de aanmelding van de kinderen bij [G] en het forceren van een traject bij [G] geen gunstig verloop en effect zou laten zien, zijn de kinderen, overeenkomstig de wens van de man en na overleg met de vrouw, aangemeld bij [H] . [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben daar begin mei 2015 een intake gehad, waarna [H] heeft geconcludeerd dat zij de kinderen niet de behandeling kunnen bieden die zij nodig hebben. [H] heeft de kinderen hierop alsnog verwezen naar [G] , hetgeen is afgestemd met de ouders. Op 24 juni 2015 heeft er bij [G] een intakegesprek met [de minderjarige2] plaatsgevonden, waarna er aanvullende gesprekken hebben plaatsgevonden met de ouders (afzonderlijk). Vervolgens heeft op 20 augustus 2015 een adviesgesprek plaatsgevonden, waarbij is afgesproken dat voor zowel [de minderjarige2] als [de minderjarige1] een drietal individuele gesprekken gepland worden om meer zicht te krijgen op de problematiek zodat voor beide kinderen een passend vervolgadvies kan worden afgegeven ten aanzien van (eventuele) verdere behandeling.
2.3
Namens de GI is in aanvulling op het voorgaande ter zitting van het hof het volgende naar voren gebracht. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben beiden driemaal een gesprek gehad bij [G] en het laatste adviesgesprek heeft inmiddels plaatsgevonden. Hieruit is naar voren gekomen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de knel zitten, maar dat er pas ruimte ontstaat
daar wat aan te doen wanneer de strijd tussen de ouders is verdwenen. Het voortzetten van behandeling bij [G] zou de kinderen onder de huidige omstandigheden meer belasten dan opleveren. [G] heeft het advies afgesloten met de mededeling dat de ouders hun strijd in het belang van de kinderen moeten stoppen. Het door de deskundige geschetste zorgelijke beeld over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wordt volgens de GI niet als zodanig herkend door de omgeving van de kinderen. Ook [G] spreekt niet dezelfde ernstige zorgen uit over de kinderen. De GI heeft de indruk dat de problematiek van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet zo heftig is als uit het deskundigenonderzoek naar voren is gekomen. Op school wordt geen afwijkend of zorgelijk gedrag geconstateerd bij [de minderjarige1] . Ook wordt er op school niets bijzonders gemerkt aan [de minderjarige2] . De schoolprestaties van de kinderen zijn goed en ze hebben het naar hun zin op school. [de minderjarige2] heeft (bij [G] ) te kennen gegeven dat hij om de week op donderdag een extra dag naar zijn vader toe wil en dat hij, als hij daar zin in heeft, dan ook bij hem wil overnachten. Volgens de GI is het in het belang van [de minderjarige2] dat deze extra
dag (met overnachting) door het hof vastgelegd wordt, nu dit voor hem duidelijkheid en (daardoor) rust zal opleveren. [de minderjarige1] heeft aangegeven dat zij geen extra dag naar de man toe wil.
2.4
Namens de raad is ter zitting van het hof nog naar voren gebracht dat er als gevolg van de strijd tussen de ouders nog steeds sprake is van een enorme problematiek voor de kinderen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben baat bij rust, voorspelbaarheid, duidelijkheid en continuïteit. De raad adviseert de ouders om zo veel mogelijk het contact met elkaar te vermijden en slechts een zakelijk contact met elkaar te onderhouden. Het is voor de kinderen van belang dat de situatie zo veel mogelijk blijft zoals die nu is. Iedere grote verandering in het leven van de kinderen betekent onmiddellijk een aantasting van hun gevoel van basisveiligheid. Om die reden adviseert de raad dan ook om de hoofdverblijfplaats van de kinderen niet te wijzigen.
De hoofdverblijfplaats van de kinderen
2.5
Het hof overweegt dat de deskundige in haar rapporten van 30 januari 2015 heeft geadviseerd de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de man te bepalen, omdat hij beter (dan de vrouw) in staat is aan te sluiten bij de actuele specifieke opvoedingsvragen en behoeften van de kinderen. De deskundige heeft hierbij haar ernstige zorgen geuit over de ontwikkeling van beide kinderen, zoals nader omschreven in voornoemde rapporten als ook in de tussenbeschikking van dit hof van 16 april 2015. De GI geeft ter zitting in hoger beroep weliswaar aan dat de scholen zich nadien in positieve zin hebben uitgesproken over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , maar die enkele mededeling neemt de door de deskundige omschreven ernstige zorgen en problematiek niet weg. Niet is dan ook gebleken dat de situatie van de kinderen thans (wezenlijk) anders is dan door de deskundige in haar rapporten van 30 januari 2015 uiteengezet. De enkele mededeling van de GI dat ( [G] heeft aangegeven dat) verdere behandeling niet in het belang van de kinderen is en dat [G] als ook de omgeving van de kinderen het zorgelijke beeld dat de deskundige heeft geschetst niet als zodanig (ernstig) herkennen, is, gelet op de uitgebreid onderbouwde conclusies van het uitvoerige deskundigenonderzoek, onvoldoende om af te wijken van de daarin door de deskundige gegeven adviezen. Het hof zal om die reden het verzoek van de man de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij hem te bepalen, overeenkomstig het advies van de deskundige, toewijzen. Anders dan de raad, is het hof van oordeel dat een (formele) wijzing van de hoofdverblijfplaats van de kinderen voor hen niet betekent dat er in hun leven een grote verandering zal plaatsvinden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats in de onderhavige zaak - gelet op de ruime omgangsregeling zoals die nu plaatsvindt - geen substantiële wijziging van de verblijfsituatie van de kinderen oplevert.
Het hof merkt ten overvloede nog op dat, zoals ook door de deskundige aangegeven, een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen de bestaande problemen van de ouders niet zal oplossen. Als er geen verandering in de communicatie tussen de ouders ontstaat, blijven [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Ook [G] heeft aangegeven dat de voortdurende strijd tussen de ouders - in het belang van de kinderen die hierdoor knel zitten - moet stoppen.
De zorgregeling
2.6
Naar het oordeel van het hof dient de huidige zorgregeling - in het belang van de kinderen - gecontinueerd te worden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat deze regeling
- naar omstandigheden - goed verloopt en het in het belang van de kinderen is dat de huidige situatie zo veel als mogelijk hetzelfde blijft, dat wil zeggen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] van maandagmiddag na school tot vrijdag naar school bij de vrouw verblijven en van vrijdag na school tot maandagochtend naar school bij de man, met dien verstande dat (alleen) [de minderjarige2] eenmaal per veertien dagen een extra (donder)dag bij de man zal verblijven. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat [de minderjarige2] hier zelf om heeft verzocht en [G] heeft geadviseerd, zo heeft de GI ter zitting van het hof naar voren heeft gebracht, om wat betreft de extra dag bij de wens van de kinderen aan te sluiten. Het hof zal ten aanzien van de extra (donder)dag die [de minderjarige2] eens per veertien dagen bij de man zal verblijven, bepalen dat hij die dag tevens bij de man zal overnachten. Het hof acht het niet in het belang van [de minderjarige2] om het aan hem over te laten of hij op de extra dag bij de man blijft overnachten.
[de minderjarige2] is het meest gebaat bij duidelijkheid en structuur en voorkomen moet worden dat het al dan niet blijven overnachten op die dag tot nieuwe discussies (tussen de ouders) leidt.
Het hof zal voor [de minderjarige1] geen extra dag bij de man vastleggen, nu zij gemotiveerd heeft aangegeven dat zij geen extra dag naar de man toe wil. Overigens zal het hof de bestreden beschikking te aanzien van de vakantieregeling bekrachtigen. Voor zover de man in het petitum van zijn appelschrift heeft bedoeld te verzoeken dat de vastgestelde vakantieregeling dient te worden vernietigd - hij stelt in dat petitum immers dat een vakantieregeling niet aan de orde is - wijst het hof dat verzoek af. Zowel de man als de vrouw hebben gedurende de procedure bij het hof de vakantieregeling niet meer aan de orde gesteld en overeenkomstig de bestreden beschikking uitvoering aan die regeling gegeven. Daarnaast heeft de deskundige in haar rapporten handhaving van die regeling voorgesteld en is niet gebleken
dat deze in strijd met het belang van de kinderen is.
De kinderalimentatie
2.7
De man heeft in zijn beroepschrift, voor zover de kinderen hun hoofdverblijf bij hem zullen hebben, verzocht dat de bijdrage in kinderalimentatie ten laste van de vrouw wordt vastgesteld op basis van door haar over te leggen stukken, geschat op een bijdrage van
€ 250,-- per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen aan de man. Voor zover het hof de beschikking van de rechtbank in stand laat wat betreft de bepaling van het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw, verzoekt de man de bijdrage die hij aan de vrouw ter bestrijding van de kosten van de kinderen dient te betalen opnieuw vast te stellen op basis van de - recente - cijfers van de man en de vrouw. De man heeft ter zitting van het hof aangegeven dat hij afziet van zijn verzoek een door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vast te stellen indien de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij hem zal worden bepaald. Nu de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de man wordt bepaald, zal het hof zijn verzoek tot betaling van kinderalimentatie door de vrouw als ingetrokken beschouwen en derhalve afwijzen.
Aan een herberekening van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] komt het hof niet toe, nu de beslissing van de rechtbank op dit punt in hoger beroep, gelet op de beslissing omtrent de hoofdverblijfplaats van de kinderen, niet (meer) aan het oordeel van het hof onderworpen is.

3.De slotsom

3.1
Gelet op het voren overwogene, zal het hof beslissen als na te melden.

4.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende te Almere, van 18 november 2013 voor wat betreft de beslissing in de zaak met nummer C/07/ 201157/FL RK 12-1582, voor zover in hoger beroep aan de orde;
en in zoverre opnieuw beslissende:
bepaalt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hun hoofdverblijfplaats bij de man hebben;
stelt de volgende zorgregeling ten aanzien van [de minderjarige1] vast:
- [de minderjarige1] verblijft van maandag uit school tot vrijdagochtend naar school bij de vrouw en van vrijdag uit school tot maandagochtend naar school bij de man;
- de schoolvakanties worden bij helfte tussen partijen verdeeld;
stelt de volgende zorgregeling ten aanzien van [de minderjarige2] vast:
- [de minderjarige2] verblijft de ene week van maandag uit school tot vrijdagochtend naar school bij de vrouw en van vrijdag uit school tot maandagochtend naar school bij de man;
- [de minderjarige2] verblijft de andere week van maandag uit school tot donderdagochtend naar school bij de vrouw en van donderdag uit school tot maandagochtend naar school bij de man;
- de schoolvakanties worden bij helfte tussen partijen verdeeld;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. A.W. Beversluis en mr. S. Rezel, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 december 2015 in bijzijn van de griffier.