ECLI:NL:GHARL:2015:9841

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
200.166.345
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie met terugwerkende kracht en beoordeling van de draagkracht van de man

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van partneralimentatie tussen een man en een vrouw die eerder een geregistreerd partnerschap hadden. Het huwelijk van partijen was op 25 februari 2009 omgezet in een geregistreerd partnerschap, dat op 24 april 2009 werd beëindigd met een scheidingsconvenant waarin de alimentatie was vastgesteld. De man verzocht om wijziging van de alimentatie, omdat zijn inkomen was gedaald. De vrouw voerde aan dat de man niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoeken en dat de alimentatie moest worden verhoogd. Het hof oordeelde dat er sprake was van een relevante wijziging van omstandigheden, waardoor een herbeoordeling van de behoefte en de draagkracht van de man gerechtvaardigd was. Het hof stelde de partneralimentatie vast op € 429,- bruto per maand, ingaande op 26 mei 2014, en wees het verzoek van de man om terugbetaling van teveel ontvangen alimentatie af. De proceskosten werden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.166.345
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 264768)
beschikking van de familiekamer van 22 december 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E. Vels te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.H. Boer te Heerde.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 15 januari 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 16 maart 2015;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen op 26 mei 2015;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen op 29 juni 2015;
- een journaalbericht van mr. Vels van 11 augustus 2015 met bijlage, ingekomen op
12 augustus 2015;
- een journaalbericht van mr. Vels van 25 september 2015 met bijlagen, ingekomen op
28 september 2015;
- een journaalbericht van mr. Boer van 29 september 2015 met bijlagen, ingekomen op
1 oktober 2015;
- een journaalbericht van mr. Boer van 2 oktober 2015 met bijlage, ingekomen op 5 oktober 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 oktober 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen. De man is bijgestaan door mr. B. Anik, de vrouw door mr. Boer.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 25 februari 2009 omgezet in een geregistreerd partnerschap. Partijen hebben op 24 april 2009 een verklaring met betrekking tot de beëindiging van het geregistreerd partnerschap opgesteld (op diezelfde datum geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand), alsmede een scheidingsconvenant.
3.2
Bij dat scheidingsconvenant zijn de man en de vrouw (voor zover thans van belang) het volgende overeengekomen:
(…)
Artikel 1. ALIMENTATIE MAN/VROUW
1. De man zal met ingang van de eerste van de maand, volgend op de ondertekening van dit convenant maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw een bruto alimentatie van eenduizend eenhonderd acht euro (€ 1.008,00) betalen. Met de te betalen alimentatie zal worden verrekend het door de comparante sublees: de vrouw)
verschuldigde deel van de premie voor de hierna te noemen polis [nummer] bij Aegon, groot vier en dertig euro (€ 34,00) per maand, zodat het door de man te betalen bedrag per saldo zal bedragen negenhonderd vier en zeventig euro (€ 974,-) per maand.
2. De in lid 1 van dit artikel vastgestelde alimentatie is gebaseerd op een bruto inkomen van de man uit arbeid van een en veertig duizend negenhonderd twaalf euro (€ 41.912,00) per jaar, inclusief vakantieloon en per een april tweeduizend negen maximaal toegestane overwerkuren.
3. De in lid 2 van dit artikel bepaalde alimentatie wordt jaarlijks van rechtswege gewijzigd met een door de Minister van Justitie vast te stellen percentage als bedoeld in artikel 402a boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voor het eerst per een januari tweeduizend tien.
(…)
Artikel 2. EIGEN INKOMSTEN MAN/VROUW
1. Bij de vaststelling van de alimentatie voor de vrouw is rekening gehouden met haar huidige inkomsten uit arbeid en resultaat uit overige werkzaamheden die zevenhonderd zes en twintig euro (€ 726,00) bruto per vier weken bedragen.
2. De vrouw zal zich inspannen om in de komende jaren een betaalde baan te vinden met meer uren, teneinde zo goed mogelijk in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
(…)

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie). De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de door partijen op 24 april 2009 overeengekomen partneralimentatie gewijzigd in die zin dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage met ingang van 1 juni 2014 nader wordt gesteld op € 979,- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
4.2
De man is met acht grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
15 januari 2015. De grieven zien op de ingangsdatum (grief 1), de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw (grief 2), de behoeftigheid van de vrouw (grief 2 en 3), zijn eigen draagkracht (grief 4, 5, 6 en 7) en de beëindiging van zijn verplichting partneralimentatie te betalen (grief 8). De man heeft zijn verzoek vermeerderd en verzoekt het hof thans de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat de partneralimentatie zoals door partijen vastgesteld op 24 april 2009, met terugwerkende kracht vanaf 10 september 2012 zal worden gewijzigd, in die zin dat de bijdrage op nihil zal worden gesteld dan wel op een bedrag dat het hof juist acht en te bepalen dat sprake is van een "afbouwregeling", waarbij de vrouw de teveel ontvangen bedragen aan hem dient terug te betalen.
4.3
De vrouw is op haar beurt met drie grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op een verwijtbare inkomensdaling aan de zijde van de man (grief 1 en 2) en de draagkracht van de man (grief 3). De vrouw verzoekt in het principaal hoger beroep de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans zijn verzoeken af te wijzen en in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat de man met terugwerkende kracht met ingang van 1 juni 2014 een partner-alimentatie zal voldoen van € 1.090,21 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
4.4
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Omdat gebleken is dat de man minder is gaan verdienen, is naar het oordeel van het hof in dit geval sprake van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt.
hoogte van de behoefte vrouw
5.2
De man stelt de hoogte van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw ter discussie. Hij betoogt dat deze behoefte na vijf jaar niet zonder meer gelijk is aan de behoefte ten tijde van het einde van de relatie. De man is kort voordat het huwelijk strandde gevlucht in zijn werk en maakte werkweken van 90 uur. De vrouw was tijdens het huwelijk niet gewend aan het daarbij horende inkomen. Van de man kan niet worden verwacht dat hij deze werkweken nog langer maakt.
5.3
De vrouw voert daartegen gemotiveerd verweer.
5.4
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat niet gesteld noch gebleken is waarom thans niet meer van de in het scheidingsconvenant vastgestelde behoefte van de vrouw kan worden uitgegaan. Relevante wijzigingen in haar situatie zijn niet gebleken. Het hof maakt de overwegingen van de rechtbank op dit punt tot de zijne. Grief twee in het principaal hoger beroep faalt.
behoeftigheid
5.5
De man stelt dat van de vrouw mag worden verwacht dat zij probeert haar eigen inkomsten te verhogen. Zij heeft volgens de man mogelijkheden op de arbeidsmarkt en van haar mag worden verwacht dat zij op zoek blijft naar werk op diverse gebieden. De vrouw dient aan te tonen dat zij (de afgelopen jaren) heeft gesolliciteerd.
5.6
De vrouw voert daartegen gemotiveerd verweer.
5.7
Het hof stelt voorop dat van behoeftigheid sprake is als de vrouw niet voldoende inkomsten heeft tot haar levensonderhoud, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven.
De vrouw heeft een arbeidsovereenkomst van 15 uur per week in de thuiszorg. Aan haar zijde wordt op grond van het convenant rekening gehouden met een inkomen van € 726,- bruto per vier weken.
Gezien haar leeftijd (63 jaar), haar gebrek aan opleiding, de situatie op de arbeidsmarkt, haar zeer summiere werkervaring, de omstandigheid dat zij tijdens het bijna 35 jaar durende huwelijk van partijen niet aan het arbeidsproces heeft deelgenomen en haar lichamelijke beperkingen, die het hof voldoende aangetoond acht, is naar het oordeel van het hof niet te verwachten dat zij binnen afzienbare tijd in staat is zich in redelijkheid meer inkomsten te verwerven om te voorzien in haar behoefte. De aanvullende behoefte van de vrouw bedraagt aldus geïndexeerd € 1.090,21 bruto per maand. Grief drie in het principaal hoger beroep faalt.
draagkracht van de man
5.8
De man stelt dat zijn draagkracht niet toereikend is om enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen. Hij is op leeftijd, heeft lichamelijke en psychische klachten en een zwaar beroep. Hij kan deze levenswijze niet langer volhouden. Het maken van een werkweek van 90 uur kan van hem niet meer worden verwacht.
Door stress mag hij zijn werkzaamheden als chauffeur niet langer uitvoeren en moet hij een andere functie bij zijn werkgever aanvaarden zonder overuren, waardoor hij minder zal gaan verdienen.
5.9
De vrouw heeft daartegen verweer gevoerd en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. Zij betoogt dat de man altijd veel heeft gewerkt. Aan de zijde van de man is, aldus de vrouw, mogelijk sprake van verwijtbaar inkomensverlies, althans van inkomensverlies dat voor herstel vatbaar is. De vrouw meent dat de man zich dient in te spannen om aan zijn onderhoudsverplichting jegens haar te kunnen blijven voldoen en dat zijn gezondheidsklachten daaraan niet in de weg staan. Niet gebleken is dat de man een andere functie gaat bekleden vanwege gezondheidsklachten.
5.1
Het hof is van oordeel dat bij de vaststelling van de draagkracht van de man moet worden uitgegaan van de gegevens zoals deze blijken uit de jaaropgaaf 2014.
Gebleken is dat de man in het verleden lange werkweken van ongeveer 90 uur maakte als (internationaal) vrachtwagenchauffeur. Het hof acht het, gelet op de leeftijd van de man, niet redelijk van hem te blijven verwachten dat hij werkweken van dergelijke omvang blijft maken. Het hof ziet echter, evenals de rechtbank, in hetgeen de man heeft aangevoerd, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, geen aanleiding om aan te nemen dat de man zijn huidige werkweken van naar zijn zeggen 50 tot 60 uur niet kan blijven volhouden. Uit de stellingen van de man en de door hem overgelegde stukken is niet eenduidig gebleken dat de man om gezondheidsredenen een andere functie zonder overuren dient te aanvaarden of minder dient te gaan werken. Grief vier in het principaal hoger beroep faalt.
Het hof zal ook over 2015 uitgaan van de inkomensgegevens zoals die blijken uit de jaaropgaaf 2014. De salarisgegevens van de man over 2015 zijn incompleet onder meer door een (tijdelijke) verandering van functie, het faillissement van zijn werkgever en vervolgens het elders in dienst treden van de man. Uit de overgelegde stukken maakt het hof op dat het inkomen van de man in 2015 ongeveer hetzelfde zal bedragen als zijn inkomen in 2014. De vrouw heeft zulks betwist, maar heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de man in 2015 over een substantieel hoger inkomen beschikt dan kan worden afgeleid uit de overgelegde stukken. Grief één en twee in het incidenteel hoger beroep falen.
5.11
Partijen verschillen van mening over de vraag of de door de man ontvangen chauffeursvergoeding, zoals de vrouw stelt, als inkomen dient te worden meegenomen bij de berekening van de draagkracht van de man.
5.12
De man heeft ter zake aangevoerd dat de vergoeding ziet op daadwerkelijk gemaakte kosten en is bedoeld voor maaltijden en overnachtingen onderweg. De bijdrage is niet voldoende om bijkomende kosten als parkeren, douchen, drinken, bellen (in het buitenland) en internet te dekken. Ten onrechte is, aldus de man, een bedrag van € 250,- bij zijn inkomen opgeteld.
5.13
De vrouw voert aan dat de man niet aantoont hoe hij zijn onkostenvergoeding aanwendt en dat dit verband houdt met onkosten voor zijn werk. Kosten voor eten en drinken zijn reeds meegenomen in de bijstandsnorm aldus de vrouw en dienen niet dubbel als last te worden meegenomen. Volgens de vrouw is in de CAO Beroepsgoederenvervoer uitdrukkelijk vermeld dat onder onkosten niet de kosten van logies, telefoonkosten en overige kosten vallen. Indien niet wordt uitgegaan van een fictief inkomen moet bij de berekening van de draagkracht van de man aldus de vrouw rekening worden gehouden met het volledige bedrag dat de man aan onkostenvergoeding ontvangt van € 500,- netto per maand.
5.14
Het hof overweegt als volgt. Onkostenvergoedingen worden in beginsel niet bij het inkomen opgeteld, tenzij deze als bovenmatig aangemerkt moeten worden. Van geval tot geval zal moeten worden beoordeeld of de onkostenvergoeding (gedeeltelijk) als verkapt inkomen is aan te merken. Daarbij zal rekening gehouden moeten worden met het feit dat meestal niet precies is aan te geven waaruit de maandelijkse beroepskosten bestaan.
Het hof is van oordeel dat de vrouw, gelet op de gemotiveerde betwisting door de man, niet heeft aangetoond dat de onkostenvergoeding, die normaal is in de branche waar de man werkt, bovenmatig is. Grief vijf in het principaal hoger beroep slaagt, grief drie in het incidenteel hoger beroep faalt.
5.15
Ten aanzien van de door de man opgevoerde ziektekosten overweegt het hof dat niet alle ziektekosten in mindering strekken op het eigen risico. Gebleken is dat de man over 2014 een eigen risico van € 133,18 heeft gerealiseerd, waarmee bij de berekening van de draagkracht van de man rekening zal worden gehouden. Over 2013 is een eigen risico van
€ 125,- gerealiseerd. De man heeft geen gegevens overgelegd over 2015 waaruit blijkt dat hij zijn eigen risico heeft aangesproken. Gelet op de in de voorgaande jaren gerealiseerde kosten acht het hof het evenwel redelijk om evenals in 2014 met een deel van het eigen risico rekening te houden. Grief zes in het principaal hoger beroep slaagt in zoverre.
5.16
Ten aanzien van de door de man opgevoerde maandlast van € 145,- in verband met de aflossing op een krediet, stelt het hof voorop dat in beginsel alle schulden van de man van invloed zijn op diens draagkracht. Wel kan er reden zijn aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen, bijvoorbeeld als schulden na vaststelling van de onderhoudsplicht nodeloos zijn aangegaan of de onderhoudsplichtige de mogelijkheid heeft zich van een schuld te bevrijden of een regeling te treffen. Ook kunnen er anderszins onredelijk te achten schulden zijn die de rechter, maar alleen goed gemotiveerd, buiten beschouwing kan laten.
De man heeft aangevoerd dat hij het reeds bestaande krediet heeft moeten aanspreken omdat de vrouw niet meewerkte aan verlaging van de alimentatie. Vaststaat dat de man een aanzienlijk hogere alimentatie aan de vrouw heeft moeten betalen dan zijn draagkracht toeliet. Het hof acht het standpunt van de man dat hij genoodzaakt was geld te lenen om de alimentatie te kunnen voldoende aannemelijk geworden zodat met de aflossing van deze schuld bij de berekening van de draagkracht van de man rekening moet worden houden. Grief zeven in het principaal hoger beroep slaagt.
5.17
Bij het bepalen van de draagkracht van de man gaat het hof, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, uit van de volgende gegevens.
De man, geboren op [geboortedatum] 1954 (thans 61 jaar), is alleenstaand en heeft de volgende inkomsten:
- een belastbaar loon van € 33.407,- blijkens de jaaropgaaf 2014;
Bij het berekenen van de draagkracht houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
5.18
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van de draagkracht van de man met het oog op het vaststellen van zijn wettelijke verplichting om bij te dragen in het levensonderhoud van zijn gewezen echtgenote in beginsel rekening dient te worden gehouden met alle redelijke uitgaven die ten laste van de man komen. De lasten van de man bedragen per maand:
- € 635,- aan huur;
- € 145,- aan ziektekosten:
- € 145,- premie basisverzekering ZVW,
- € 11,10 eigen risico.
5.19
Nu het de vaststelling van de draagkracht van de man voor partneralimentatie betreft, houdt het hof rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Expertgroep Alimentatienormen aanbevolen draagkrachtpercentage van 60.
5.2
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties hiervan heeft de man met ingang van 26 mei 2014 (zie hieronder onder 5.23) draagkracht voor een partneralimentatie van € 429,- bruto per maand.
5.21
De man stelt dat de vrouw vanaf 10 september 2012 ervan op de hoogte was dat hij niet langer aan zijn betalingsverplichting kon voldoen en dat hij de bijdrage zou willen wijzigen en dat zij daarmee rekening had moeten houden. De man heeft geprobeerd met de vrouw en haar advocaat in gesprek te gaan. Hij heeft zich voorts gewend tot de notaris die partijen eerder had bijgestaan en heeft daarvan correspondentie overgelegd.
De man betoogt dat hij heeft aangetoond dat sprake was van gewijzigde omstandigheden en dat de vrouw ervan op de hoogte was dat de vastgestelde bijdrage niet langer voldeed aan de wettelijke maatstaven, zodat de alimentatie gewijzigd dient te worden met ingang van een eerdere datum dan de datum indiening verzoekschrift.
5.22
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij voert aan dat wijziging van de partneralimentatie met terugwerkende kracht haar in een financiële noodsituatie brengt. Zij heeft de alimentatie aangewend voor haar levensonderhoud en heeft geen financiële reserves. Het lag op de weg van de man zich eerder te wenden tot de rechter of om volledig inzage te geven in zijn financiële situatie, zodat zijn draagkracht kon worden getoetst. Dat de man dit heeft nagelaten komt voor zijn eigen rekening en risico. De man onderbouwt niet waarom van de datum 10 september 2012 moet worden uitgegaan, dan wel van enige andere datum in het verleden. Hij heeft in e-mailberichten van 2 november 2012 en 3 februari 2013 juist aangegeven de partneralimentatie volledig te willen voldoen. De man had in 2011 en 2012 een bruto inkomen hoger dan hetgeen als uitgangspunt is genomen bij de vaststelling van de partneralimentatie in 2009, zodat van een verlaging van de alimentatie in 2012 geen sprake kan zijn. De vrouw acht de ingangsdatum 1 juni 2014 juist.
5.23
Het hof overweegt als volgt. Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
De rechter die beslist op een verzoek tot wijziging van een eerder vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud, zal in het algemeen behoedzaam gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid de wijziging te laten ingaan op een vóór zijn uitspraak gelegen datum, met name indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde in verband met een daardoor in het leven geroepen verplichting tot terugbetaling van hetgeen in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald. Deze behoedzaamheid geldt ook voor de rechter in hoger beroep die met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum een zodanige wijziging brengt in de door de rechter in eerste aanleg vastgestelde of gewijzigde bijdrage dat zij kan leiden tot de hiervoor bedoelde ingrijpende gevolgen. Deze behoedzaamheid brengt mee dat de rechter naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd, zal moeten beoordelen of, en in hoeverre, in redelijkheid van de onderhoudsgerechtigde terugbetaling kan worden verlangd van hetgeen in overeenstemming met diens behoefte aan levensonderhoud reeds is uitgegeven, en dat de rechter, indien dit naar zijn oordeel het geval is, van zijn beoordeling rekenschap zal moeten geven in de motivering.
In het vorenstaande ligt besloten dat de rechter die een onderhoudsverplichting verlaagt met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum, steeds aan de hand van hetgeen ten processe is gebleken, zal moeten beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. Hij is derhalve bij die beoordeling niet afhankelijk van een door de onderhoudsgerechtigde gevoerd, op die terugbetaling betrekking hebbend verweer.
Het hof hanteert als ingangsdatum van de partneralimentatie 26 mei 2014, de datum van het inleidend verzoekschrift. Vanaf die datum heeft de vrouw rekening kunnen en moeten houden met een verlaging van de partneralimentatie. Grief één in het principaal hoger beroep slaagt gezien het vorenstaande slechts gedeeltelijk.
5.24
Het hof zal het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw de teveel door haar ontvangen partneralimentatie dient terug te betalen afwijzen. Daarvoor is enerzijds redengevend dat voldoende aannemelijk is dat het bedrag aan partneralimentatie door de vrouw is geconsumeerd gezien haar geringe overige inkomsten en anderzijds dat bij de bepaling van de draagkracht van de man rekening is gehouden met de aflossing op de lening die hij heeft moeten aangaan om die te hoge partneralimentatie te kunnen betalen.
5.25
Ten slotte voert de man aan dat de alimentatie dient te worden afgebouwd vanwege het gedrag van de vrouw en zijn eigen gesteldheid.
5.26
De vrouw voert daartegen gemotiveerd verweer.
5.27
Het hof ziet in hetgeen de man heeft aangevoerd geen reden de alimentatie af te bouwen naar nihil op het moment waarop de man 65 jaar wordt. Grief acht in het principaal hoger beroep faalt.

6.De slotsom

in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven een, vijf en zes in het principaal hoger beroep (ten dele) en falen de overige grieven. De grieven in het incidenteel hoger beroep falen. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw betreft.

7.Aanhechten draagkrachtberekening

Het hof heeft een berekening van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en in het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 15 januari 2015 en opnieuw beschikkende:
wijzigt het scheidingsconvenant door partijen op 24 april 2009 opgesteld ten tijde van de beëindiging van hun geregistreerd partnerschap en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 26 mei 2014 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 429,- bruto per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. T.M. Blankestijn, K.J. Haarhuis en B.F. Keulen, bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. K.J. Haarhuis, en is op
22 december 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.