ECLI:NL:GHARL:2015:9831

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
200.173.880
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding en ontruiming van huurovereenkomst wegens huurachterstand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een huurovereenkomst tussen de Stichting GroenWest en een geïntimeerde, die niet verschenen was. De zaak betreft een huurachterstand van de geïntimeerde, die in eerdere vonnissen door de kantonrechter was veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en ontruiming van de woning. Het hof heeft vastgesteld dat de huurachterstand inmiddels was opgelopen tot vier maanden, wat volgens de aanbevelingen van het Landelijk Overleg Kantonsectorvoorzitters de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Het hof heeft geoordeeld dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat er geen sprake was van herhaalde wanbetaling en dat de tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigde. Het hof heeft de huurovereenkomst ontbonden en de vordering tot ontruiming toegewezen, met een termijn van ontruiming tot 1 maart 2016. Daarnaast is de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van de huur over de maanden juni en juli 2015, alsook tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten. Het hof heeft de kosten van het hoger beroep aan de zijde van GroenWest vastgesteld en de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.173.880
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 3998796)
arrest van 22 december 2015
in de zaak van
de stichting
Stichting GroenWest,
gevestigd te Woerden,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: GroenWest,
advocaat: mr. J.H.M. Klaarenbeek-Heijster,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde
hierna: [geïntimeerde],
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 22 april 2015 dat de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, locatie Utrecht) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
■ de dagvaarding in hoger beroep d.d. 20 juli 2015 met grieven,
■ de conclusie van eis,
■ de verstekverlening aan [geïntimeerde].
2.2
Vervolgens heeft GroenWest de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
GroenWest verhuurt aan [geïntimeerde] de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] tegen een huurprijs van laatstelijk € 719,82 per maand en de garage aan de [adres 2] te [woonplaats] tegen een huurprijs van laatstelijk € 87,50 per maand. De woning en de garage worden hierna tezamen kort aangeduid als de woning.
3.2
[geïntimeerde] is bij verstekvonnis van de kantonrechter van 10 april 2013 (zaaknummer 859589) veroordeeld tot betaling van € 2.567,00 ter zake van achterstallige huur tot en met 31 maart 2013, vermeerderd met rente en kosten. De kantonrechter heeft tevens de huurovereenkomst ontbonden en [geïntimeerde] veroordeeld tot ontruiming van de woning. Omdat [geïntimeerde] de huurachterstand heeft betaald, hebben partijen kennelijk besloten de huurverhoudingen voort te zetten.
3.3
[geïntimeerde] is bij vonnis van de kantonrechter van 22 oktober 2014 (zaaknummer: 3222320) veroordeeld tot betaling van € 110,40 ter zake van achterstallige huur tot en met oktober 2014, vermeerderd met rente en kosten. GroenWest stelt dat [geïntimeerde] niet aan de veroordeling heeft voldaan en dat de vordering, inclusief rente en executiekosten, is opgelopen tot € 1.539,40.
3.4
[geïntimeerde] heeft de huur over de maanden februari en maart 2015 ter hoogte van € 1.595,42 niet betaald.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
In deze procedure heeft GroenWest betaling gevorderd van de achterstallige huur over februari en maart 2015 ter hoogte van € 1.595,42, te vermeerderen met rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten en tevens ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van de woning en een gebruiksvergoeding tot de dag van ontruiming. De kantonrechter heeft in het bestreden verstekvonnis van 22 april 2015 [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 1.595,42, vermeerderd met de wettelijke
“(handels)rente”vanaf 23 maart 2015. De kantonrechter heeft de vordering tot ontbinding en ontruiming afgewezen, omdat er geen sprake is van een herhaalde wanbetaling nu er geen vonnis is overgelegd van minder dan een jaar vóór de datum van de inleidende dagvaarding, waaruit tezamen met de vordering in deze procedure een achterstand van drie maanden of meer blijkt. De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten heeft de kantonrechter afgewezen, omdat niet is gebleken dat in de aanmaning aan [geïntimeerde] een betalingstermijn van veertien dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan en gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] de aanmaning van 2 maart 2015 heeft ontvangen. GroenWest is van dit vonnis in hoger beroep gekomen onder aanvoering van twee grieven. Bovendien heeft zij in de appeldagvaarding haar eis aldus gewijzigd dat zij in hoger beroep ook de huur over de maanden juni en juli 2015 van in totaal € 1.605,03 vordert, te vermeerderen met de wettelijke rente. Aan [geïntimeerde] is verstek verleend.
4.2
In grief 1 klaagt GroenWest erover dat de kantonrechter in de eerste plaats een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de aanbeveling van het Landelijk Overleg Kantonsectorvoorzitters van 6 februari 2006 (hierna: de aanbeveling) door bij herhaalde wanbetaling een achterstand ter grootte van drie maandtermijnen te eisen en in de tweede plaats door te beslissen dat de tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt, terwijl [geïntimeerde] op deze uitzondering geen beroep heeft gedaan.
4.3
De grief slaagt. In het midden kan blijven of de kantonrechter de aanbeveling al dan niet juist heeft uitgelegd. Inmiddels is de huurachterstand opgelopen tot vier maanden, nu [geïntimeerde] niet heeft voldaan aan de veroordeling in het vonnis van de kantonrechter en verder de huur over juni en juli 2015 niet heeft betaald. Die huurachterstand is meer dan drie maanden, zodat ook volgens de aanbeveling de tekortkoming de ontbinding rechtvaardigt. Ook los van de aanbeveling is het hof van oordeel dat de huurovereenkomst dient te worden ontbonden in verband met de tekortkoming ter zake van voldoening van de huurtermijnen, waarvan [geïntimeerde] in verzuim is gezien het verstrijken van de voor betaling bepaalde termijn.
4.4
[geïntimeerde] is in deze procedure niet verschenen en heeft derhalve niet gesteld dat de tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt. De rechter heeft dan niet de vrijheid om de vordering tot ontbinding en ontruiming af te wijzen op de grond dat de tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt. Dat volgt uit artikel 6:265 BW dat stelplicht en bewijslast bij de schuldenaar legt voor het verweer dat de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding niet rechtvaardigt. Het staat de rechter niet vrij een en ander ambtshalve te onderzoeken (HR 31 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1217, NJ 1994/317,
Abbas/Woningbouwvereniging ’s-Gravenhageen HR 22 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4122, NJ 2007/343,
Fisser/Tycho). Het door artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gewaarborgde woonrecht noopt evenmin tot ambtshalve toetsing van de proportionaliteit van de ontruiming (EHRM 21 september 2011, nr. 48833/07, § 66,
Orlic/Kroatiëen EHRM 10 juli 2014 nr. 3925/10, § 41,
Lemo/Kroatië).
4.5
Een en ander brengt mee dat het hof de huurovereenkomst zal ontbinden en dat de vordering tot ontruiming zal worden toegewezen tegen 1 maart 2016. De vordering tot betaling van een gebruiksvergoeding tot de dag van ontruiming zal ook worden toegewezen. Ten slotte zal ook de vordering tot betaling van de huur over de maanden juni en juli 2015 van € 1.605,03 worden toegewezen, met de daarover gevorderde wettelijke rente.
4.6
GroenWest klaagt er in grief 2 over dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat niet is gebleken dat in de aanmaning aan [geïntimeerde] een betalingstermijn van veertien dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan en gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] de aanmaning van 2 maart 2015 heeft ontvangen. Zij voert aan dat de in artikel 6:96 lid 6 BW genoemde termijn van veertien dagen die aan de consument-schuldenaar moet worden gegund, ingaat op de dag na aanmaning. Het oordeel van de kantonrechter dat de termijn van veertien dagen aanvangt op de dag na ontvangst van de brief zou daarom onjuist zijn.
4.7
Op zichzelf is de beslissing van de kantonrechter dat de schuldenaar de aanmaning ontvangen moet hebben, juist. Een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring moet, om haar werking te hebben, die persoon hebben bereikt (artikel 3:37 lid 3 BW). Uit de stellingen van GroenWest leidt het hof echter af, dat zij aanvoert dat de aanmaning haar werking heeft gekregen en daarmee dus ook dat deze [geïntimeerde] heeft bereikt. Het is vervolgens aan [geïntimeerde] om de ontvangst van de aanmaning te betwisten. Nu [geïntimeerde] niet is verschenen om een en ander te betwisten, gaat het hof ervan uit dat de aanmaningsbrief van 2 maart 2015 haar heeft bereikt. Dat betekent dat zij de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is. Grief 2 slaagt daarom ook. De kosten zijn door GroenWest juist berekend (€ 1.595,42 x 15% = € 239,31 x 1.21 = € 289,57). De wettelijke rente daarover zal als niet betwist worden toegewezen.
4.8
De grieven slagen, zodat het dictum van het bestreden vonnis moet worden aangevuld met een ontbindingsverklaring en veroordelingen tot ontruiming en tot betaling van de huur over juni en juli 2015, tot betaling van een gebruiksvergoeding ten belope van de huur tot de ontruiming en tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten. De veroordelingen door de kantonrechter van [geïntimeerde] tot betaling van de huur over februari en maart 2015 en tot betaling van de proceskosten in eerste aanleg kunnen in stand blijven, waarbij het hof opmerkt dat de kantonrechter met de verwijzing naar de wettelijke
“(handels)rente”over de huurtermijnen zal hebben bedoeld te verwijzen naar de gewone wettelijke rente van artikel 6:119 BW, welke rente GroenWest heeft gevorderd.
4.9
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van GroenWest zullen worden vastgesteld op:
■ explootkosten € 94,14
■ griffierecht € 711,00
totaal verschotten € 805,14, en
voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
1. punt x tarief I € 632,00

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van 22 april 2015, met dien verstande dat tussen de alinea’s die beide beginnen met
“veroordeelt de gedaagde partij”de navolgende dicta worden toegevoegd:
ontbindt de tussen GroenWest en [geïntimeerde] bestaande huurovereenkomsten met betrekking tot de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] en de garage aan de [adres 2] te [woonplaats];
veroordeelt [geïntimeerde] om uiterlijk 1 maart 2016 de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] en de garage aan de [adres 2] te [woonplaats] te ontruimen en te verlaten, met al het hare en al de personen die zijdens haar in de woning en garage verblijven en de woning en garage ter vrije en algehele beschikking van GroenWest te stellen onder afgifte van de sleutels aan GroenWest;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan GroenWest van een bedrag van € 289.57 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] een gebruiksvergoeding voor het gebruik van de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] en de garage aan de [adres 2] te [woonplaats] aan GroenWest te betalen ter hoogte van € 719,82 per maand voor de woning en van € 87,50 per maand voor de garage tot de dag van ontruiming, waarbij een ingegane maand wordt gerekend als een gehele maand;
en verder rechtdoende in hoger beroep:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan GroenWest van een bedrag van € 1.605,03 wegens niet betaalde huur over de maanden juni en juli 2015, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van GroenWest vastgesteld op € 805,14 wegens verschotten en op € 632,00 voor salaris advocaat volgens het liquidatietarief;
verklaart het arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.L.R. Wefers Bettink, F.J. de Vries en J.G.J. Rinkes, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 december 2015.