ECLI:NL:GHARL:2015:9830

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
200.172.160
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming huurwoning wegens overlast

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding. De zaak betreft een vordering van de stichting Ons Huis Woningstichting, gevestigd te Apeldoorn, tegen een huurder, aangeduid als [geïntimeerde], die ernstige overlast zou hebben veroorzaakt. In eerste aanleg had de voorzieningenrechter de vordering van Ons Huis afgewezen, omdat de spoedeisendheid niet was komen vast te staan. Het hof heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs was van langdurige overlast door [geïntimeerde], die zich uitte in luidruchtige ruzies, harde muziek en intimidatie van buren. Het hof heeft vastgesteld dat de overlast al meer dan twee jaar aanhield en dat [geïntimeerde] meerdere kansen had gekregen om de situatie te verbeteren, maar dat dit niet was gebeurd. De vordering tot ontruiming van de woning is toegewezen, met een termijn van ontruiming tot 1 februari 2016. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en [geïntimeerde] in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt de belangenafweging tussen het woonbelang van de huurder en de bescherming van de woonomgeving van de buren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.172.160
(zaaknummer rechtbank Gelderland 4055930)
arrest in kort geding van 22 december 2015
in de zaak van
de stichting
Ons Huis Woningstichting,
gevestigd te Apeldoorn,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Ons Huis,
advocaat: mr. M.J. Seijbel,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. L. Özsüren-Thomson.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis in kort geding van 11 juni 2015 dat de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Apeldoorn) tussen Ons Huis als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 22 juni 2015 (met grief en producties),
- de akte overlegging productie van 28 juli 2015 (met productie) van de zijde van Ons Huis,
- de memorie van antwoord (met producties) van 11 augustus 2015,
- de akte van 22 september 2015 van de zijde van Ons Huis en
- de akte van 20 oktober 2015 van de zijde van [geïntimeerde].
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverweging
2.1 van het bestreden vonnis.
4. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1
Ons Huis heeft in eerste aanleg gevorderd dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar verklaard vonnis [geïntimeerde] zal veroordelen de woning met toebehoren gelegen aan de [adres] (hierna: het gehuurde) te ontruimen, te verlaten en ontruimd te laten en ter beschikking van Ons Huis te stellen, zulks binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis, althans binnen zodanige termijn als de voorzieningenrechter zal vermenen te behoren, met machtiging van Ons Huis om bij gebreke daarvan de met de gedwongen ontruiming gemoeide kosten op [geïntimeerde] te verhalen, althans een zodanige maatregel te treffen als de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren en [geïntimeerde] zal veroordelen om aan Ons Huis de proceskosten te betalen. Aan deze vordering heeft Ons Huis ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde], haar gezinsleden, haar bezoeker(s) en haar honden over een periode van vele jaren ernstige overlast hebben veroorzaakt en dat ter bescherming van het woonbelang van de omwonenden en de leefbaarheid in de buurt Ons Huis geen andere mogelijkheid rest jegens [geïntimeerde] ontruiming van het gehuurde te vorderen.
4.2
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat deze kwestie zich in het concrete geval niet leent voor een beoordeling in kort geding en dat de spoedeisendheid niet is komen vast te staan. In het dictum van het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter Ons Huis
niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en veroordeeld in de proceskosten.

5.5. De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1
Het hof stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, zo nodig ambtshalve, mede dient te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (Hoge Raad 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437).
5.2
De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De omstandigheid dat de eisende partij lang heeft stilgezeten, kan bij die afweging een rol spelen, en de omstandigheid dat een rechtsvraag in geschil is waarop het antwoord niet evident is, kan leiden tot behoedzaamheid bij de toewijzing van de gevraagde voorziening, maar deze omstandigheden kunnen noch ieder voor zich noch in onderlinge samenhang het oordeel rechtvaardigen dat de eisende partij geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening (meer) heeft. Evenmin zijn die omstandigheden op zichzelf voldoende voor het oordeel dat de eisende partij, door een vordering in kort geding in te stellen, handelt in strijd met de eisen van een goede procesorde (Hoge Raad 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4553).
5.3
Het hof zal zich eerst een voorlopig oordeel vormen van de feiten en het daarop toe te passen recht en vervolgens beoordelen of gelet op de belangen van partijen de gevraagde voorlopige voorziening moet worden gegeven. Het hof zal bij deze belangenafweging in elk geval het voorlopige karakter van zijn oordeel, de (beweerde) spoedeisendheid, de ingrijpendheid of onomkeerbaarheid van de voorziening en de voor- en nadelen van het uitblijven daarvan in aanmerking nemen.
5.4
Ons Huis heeft haar stelling dat [geïntimeerde] in strijd met de artikelen 7:213 en 7:219 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en de artikelen 5.2 tot en met 5.4 van het huurreglement overlast in de buurt heeft veroorzaakt, toegelicht en met stukken onderbouwd. Zij heeft door buren bijgehouden logboeken, telefoonnotities en verklaringen en
e-mailberichten van buren overgelegd, waaruit blijkt dat de buren van [geïntimeerde] bij haar melding hebben gemaakt van veel luidruchtige ruzies, harde muziek, hard slaan met deuren, intimiderend c.q. provocerend gedrag jegens omwonenden en veel en langdurig hondengeblaf zowel gedurende de dag als in de nachtelijke uren. De klachten zijn afkomstig van meerdere buren (in ieder geval van negen verschillende adressen), hebben betrekking op een periode van ruim twee jaar (de eerste klacht dateert van 21 juni 2013; de laatste van
13 september 2015), zijn gedetailleerd en in overwegende mate gelijkluidend. Voorts heeft Ons Huis een verklaring van 10 december 2014 van […], brigadier van de politie, (hierna: de wijkagent) in het geding gebracht. In die verklaring is vermeld dat de politie al jarenlang druk is met de situatie van [geïntimeerde] en dat deze situatie zich kenmerkt door ruzies en scheldpartijen van [geïntimeerde] met diverse buren, vriendinnen en vooral met haar vriend [A.] (hierna: [A.]). De ruzies met [A.] gaan gepaard met lichamelijk geweld waarbij ook goederen in de woning worden vernield, aldus de wijkagent in de verklaring. Op 23 februari 2015 heeft de politie blijkens productie 22 bij de inleidende dagvaarding een melding ontvangen van de dochter van [geïntimeerde] over huiselijk geweld door de ex-vriend van [geïntimeerde] jegens [geïntimeerde].
5.5
[geïntimeerde] heeft - tegenover het voorgaande - de stelling van Ons Huis dat zij de wet en het huurreglement heeft overtreden niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken. [geïntimeerde] heeft slechts in algemene bewoordingen betwist dat zij al jarenlang overlast in de buurt veroorzaakt. Een nadere toelichting op deze betwisting ontbreekt. Verklaringen van buren die de overlast tegenspreken zijn niet in het geding gebracht. Ook indien moet worden geoordeeld dat [geïntimeerde] met de verklaringen van haar vader, het door haar bijgehouden logboek, de aan haar gerichte dreigmail, haar aangiftes bij de politie en de melding van haar moeder voldoende heeft aangetoond dat zij zelf menigmaal door haar buren is lastig gevallen, dan volgt daaruit niet dat de haar verweten overlast niet (ook) heeft plaatsgevonden. Bovendien is ook in de verklaringen van de vader van [geïntimeerde] vermeld dat [A.] zich bij en in de woning van [geïntimeerde] misdraagt door te schelden en goederen te vernielen. Ingevolge artikel 7:219 BW is [geïntimeerde] jegens Ons Huis voor dit gedrag van [A.] aansprakelijk.
5.6
Niet weersproken is dat [geïntimeerde] begin 2013 door de wijkagent is aangemeld bij het Sociaal Team en dat sindsdien diverse hulpverleningsinstanties (waaronder Stimenz en Lijn 5) bij haar situatie betrokken zijn geweest. Op 12 augustus 2014 en 22 september 2014 heeft een gesprek tussen Ons Huis en [geïntimeerde] plaatsgevonden, waarin [geïntimeerde] door Ons Huis op de overlast is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld de overlast te laten eindigen. Vervolgens heeft de advocaat van Ons Huis bij brief van 21 november 2014 [geïntimeerde] gesommeerd ervoor zorg te dragen dat iedere vorm van overlast achterwege blijft en aan [geïntimeerde] meegedeeld dat de brief moet worden opgevat als een laatste waarschuwing. In december 2014 heeft Ons Huis een voorgenomen kort geding procedure uitgesteld teneinde [geïntimeerde] een kans op verbetering te geven. Op 9 maart 2015 is de overlast in een gesprek tussen de hulpverlening, Ons Huis en [geïntimeerde] opnieuw besproken. Uit de stukken volgt dat ook na deze gesprekken, sommaties en het geven van het bestreden vonnis nieuwe klachten van dezelfde aard over [geïntimeerde] bij Ons Huis binnen zijn blijven komen.
5.7
Het hof is van oordeel dat op basis van het voorgaande vooralsnog voldoende is komen vast te staan dat [geïntimeerde] de wet en het huurreglement heeft overtreden door zowel overdags als in de avonduren ernstige overlast in de buurt te veroorzaken. Aangezien deze overlast reeds gedurende lange tijd (minimaal ruim twee jaar) plaatsvindt, [geïntimeerde] meerdere kansen op verbetering zijn geboden en hulpverlening niet, althans onvoldoende soelaas heeft geboden, weegt het woonbelang van [geïntimeerde] niet langer op tegen het belang van Ons Huis bij de bescherming van het woonbelang van de buren en de leefbaarheid in de buurt. De spoedeisendheid van de vordering is daarmee gegeven. Naar het oordeel van het hof moet worden geconcludeerd dat sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [geïntimeerde] die een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De vordering tot ontruiming van Ons Huis zal per 1 februari 2016 worden toegewezen.
5.8
Als uitgangspunt geldt, gelet op de aard van het kort geding, dat in deze procedure in het algemeen geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering. Er is niet voldoende gesteld of gebleken dat er in deze zaak redenen zijn om van dat uitgangspunt af te wijken. Het hof gaat daarom aan het (nadere) bewijsaanbod van [geïntimeerde] voorbij.

6.De slotsom

6.1
De grief slaagt, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties veroordelen.
6.3
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Ons Huis worden begroot op € 212,16 aan verschotten (€ 96,16 voor dagvaarding en € 116,- voor griffierecht) en op € 600,- voor salaris overeenkomstig de Aanbeveling tarieven kort gedingen kantonzaken en handelszaken.
6.4
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Ons Huis worden begroot op € 807,16 aan verschotten (€ 96,16 voor dagvaarding en € 711,- voor griffierecht) en op € 1.341,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (1,5 punt x tarief II).
6.5
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter te Apeldoorn van 11 juni 2015 en doet opnieuw recht:
veroordeelt [geïntimeerde] de woning met toebehoren gelegen aan de [adres], met al het hare en de haren en met alle goederen die geen eigendom van Ons Huis zijn te ontruimen, te verlaten en ontruimd te laten en schoon, zonder schade en onder afgifte van alle sleutels ter vrije beschikking van
Ons Huis te stellen uiterlijk per 1 februari 2016, met machtiging van Ons Huis om bij gebreke daarvan de met de gedwongen ontruiming gemoeide kosten op [geïntimeerde] te verhalen;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Ons Huis wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 212,16 voor verschotten en op € 600,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 807,16 voor verschotten en op € 1.341,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.L.R. Wefers Bettink, F.J. de Vries en J.G.J. Rinkes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 december 2015.