In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Stichting [X] tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Overbetuwe, betreffende de onroerendezaakbelasting (OZB) voor een particulier behandelcentrum voor jongeren. De rechtbank Gelderland had eerder de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 18.500.000, maar de heffingsambtenaar had deze waarde vastgesteld op respectievelijk € 26.000.000 en € 25.958.000 voor de jaren 2012 en 2013. De heffingsambtenaar had de aanslagen OZB vastgesteld op basis van deze waarden. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard en de waarde verminderd tot € 18.500.000, wat door de heffingsambtenaar werd betwist in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 10 november 2015 werd het onderzoek ter zitting gehouden, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. Belanghebbende stelde dat de jongeren in de instelling wonen en dat de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen, buiten aanmerking moeten worden gelaten. De heffingsambtenaar betwistte dit en stelde dat de jongeren niet in de instelling wonen in de zin van de woondelenvrijstelling.
Het Hof oordeelde dat de jongeren in de instelling niet duurzaam wonen, maar dat hun verblijf tijdelijk van aard is, wat betekent dat de woondelenvrijstelling niet van toepassing is. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de vastgestelde waarde, maar oordeelde dat de proceskostenvergoeding niet in overeenstemming was met het beleid van de gerechtshoven. De proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 4.948,70, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.