ECLI:NL:GHARL:2015:9779

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
14/01200
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2015 uitspraak gedaan op het verzet van [X] BV tegen de eerdere uitspraak van het Hof van 24 maart 2015, waarin het hoger beroep van belanghebbende kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard wegens te late betaling van griffierecht. De zaak betreft een geschil over aanmaningskosten en kosten van dwangbevel met betrekking tot de aanslag vennootschapsbelasting 2008. De Ontvanger had op 21 januari 2014 uitspraak gedaan op de bezwaren van belanghebbende, waarna belanghebbende beroep instelde bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde. Het Hof verklaarde dit hoger beroep echter niet-ontvankelijk, omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Belanghebbende heeft hiertegen verzet aangetekend, stellende dat de betalingstermijn onduidelijk was en dat zij tijdig een betalingsopdracht had gegeven. Het Hof heeft vastgesteld dat de herinneringsnota pas enkele dagen na verzending bij belanghebbende is aangekomen, waardoor de betaling binnen de gestelde termijn was gedaan. Het Hof oordeelde dat het hoger beroep ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard en verklaarde het verzet gegrond. Tevens werden de kosten van het verzet vastgesteld op € 31, zijnde de reiskosten van belanghebbende naar Arnhem.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/01200
uitspraakdatum: 22 december 2015
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het verzet van
[X] BVte
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 24 maart 2015 op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 oktober 2014, nummer AWB 14/1520, in het geding tussen belanghebbende
en
de
Ontvangervan de
Belastingdienst/Kantoor Doetinchem(hierna: de Ontvanger)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De Ontvanger heeft op 21 januari 2014 uitspraak gedaan op de bezwaren van belanghebbende tegen de haar in rekening gebrachte aanmaningskosten en kosten dwangbevel ter zake van de betaling van de aanslag vennootschapsbelasting 2008.
1.2
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft het hoger beroep bij uitspraak van 24 maart 2015 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens te late betaling van griffierecht. De uitspraak is op 25 maart 2015 aangetekend aan partijen verzonden.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof verzet aangetekend. Het verzetschrift is ter griffie van het Hof ontvangen op 6 mei 2015.
1.5
Het verzet is ter zitting van het Hof behandeld op 26 november 2015 te Arnhem. Namens belanghebbende is verschenen en gehoord [A] .

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hogerberoepschrift van belanghebbende is ter griffie van het Hof ingekomen op 26 november 2014.
2.2
Gedagtekend 30 december 2014 is aan belanghebbende een nota gezonden waarin, voor zover hier van belang, is vermeld:
“(…) U heeft een beroepschrift ingediend. In verband daarmee is een griffierecht verschuldigd van € 493,00. Het bedrag moet uiterlijk op 27-01-2015 zijn bijgeschreven op rekening: NL83 RBOS 0569 9912 93, ten name van Griffie LDCR (…)”.
2.3
Bij aangetekend verzonden brief, gedagtekend 28 januari 2015, is belanghebbende een herinnering gezonden waarin, voor zover hier van belang, is vermeld:
“(…) Uit onze administratie blijkt dat u nog niet heeft voldaan aan mijn uitnodiging om het griffierecht te betalen. Het nog te betalen bedrag is € 493. Ik deel u mee dat u het bedrag binnen vier weken na dagtekening van deze brief moet hebben overgemaakt op rekening: NL83 RBOS 0569 9912 93, ten name van Griffie LDCR (…)”.
2.4
Het verschuldigde bedrag van € 493 is op 26 februari 2015 bijgeschreven op de bankrekening van Griffie LDCR.

3.Gronden van het verzet

3.1
Belanghebbende voert in verzet aan dat onduidelijk is wanneer de betalingstermijn is aangevangen omdat de aangetekend verzonden herinneringsnota eerst op 31 januari 2015 bij haar is bezorgd. Voorts voert zij aan dat in de herinneringsnota is vermeld dat zij het verschuldigde bedrag binnen vier weken na dagtekening van die nota op het genoemde rekeningnummer van griffie LDCR
moet hebben overgemaakten dat zij uit die tekst heeft begrepen dat zij binnen de genoemde termijn een betalingsopdracht moest hebben gegeven. Uiterlijk 25 februari 2015 heeft zij de [a-bank] elektronisch een (normale) betalingsopdracht gegeven om € 493 over te maken naar het rekeningnummer van griffie LDCR bij de Royal Bank of Scotland.
3.2
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het verzet.

4.Beoordeling van het verzet

4.1
Ingevolge artikel 8:41, vierde en vijfde lid, van de Awb deelt de griffier de indiener van het beroepschrift mee welk griffierecht is verschuldigd en wijst hij hem er op dat het griffierecht binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Als dag van verzending per post heeft te gelden de dag waarop de mededeling van de griffier ter verzending aan het postbedrijf is aangeboden en ten bewijze waarvan het postbedrijf dat stuk van een datumstempel voorziet (vgl. CRvB 4 maart 2003, nr. 02/2047, ECLI:NL:CRVB:2003:AF7890).
4.2
Uit intern onderzoek is het Hof gebleken dat de in 2.3 genoemde herinnering, gedagtekend 28 januari 2015, eerst enkele dagen later ter verzending aan PostNL is aangeboden. Mitsdien is het verschuldigde bedrag aan griffierecht, dat op 26 februari 2015 is bijgeschreven op de bankrekening van Griffie LDCR, binnen de in artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb gestelde termijn betaald. Dit betekent dat het hoger beroep ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard wegens te late betaling van het griffierecht.
slotsom
Het verzet is gegrond.

5.Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het verzet redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op € 31, zijnde de reiskosten van [Z] naar Arnhem en vice versa met openbaar vervoer tweede klasse.

6.Beslissing

Het Hof verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2015.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema)
(M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 december 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.