ECLI:NL:CRVB:2003:AF7890
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- J.W. Schuttel
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van griffierecht in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de opposant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen van 21 februari 2002. De Centrale Raad van Beroep heeft eerder, op 2 augustus 2002, het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. De opposant heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, wat heeft geleid tot een nieuwe behandeling van de zaak op 21 januari 2003. Tijdens deze zitting was de opposant aanwezig, maar de geopposeerde, de Hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, was niet vertegenwoordigd.
De Raad heeft in zijn motivering uiteengezet dat het griffierecht pas op 3 juni 2002 op de rekening van de Raad was bijgeschreven, terwijl de termijn voor betaling eindigde op 31 mei 2002. Hierdoor was het griffierecht niet binnen de gestelde termijn ontvangen. De Raad heeft de argumenten van de opposant in het verzetschrift en ter zitting overwogen, maar is tot de conclusie gekomen dat de eerdere uitspraak van 2 augustus 2002 terecht was. Het verzet is ongegrond verklaard, en de Raad heeft de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand gelaten.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beslissing benadrukt dat er geen termen aanwezig zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad heeft ook opgemerkt dat de regeling van het begin van de termijn voor het voldoen van het griffierecht vergelijkbaar is met de regeling van de bezwaar- en beroepstermijn. De datum van verzending van de brief, 3 mei 2002, is bepalend voor het tijdstip waarop de termijn begint te lopen. De Raad heeft verder opgemerkt dat er geen strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, aangezien de niet-ontvankelijkverklaring niet kan worden uitgesproken als de overschrijding van de betalingstermijn niet aan de indiener van het beroepschrift te wijten is.