ECLI:NL:GHARL:2015:9422

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
WAHV 200.150.355
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Samplonius
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake administratieve sanctie voor parkeren zonder parkeerschijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 11 april 2014 een administratieve sanctie van € 85,- had opgelegd aan de betrokkene, omdat hij zijn motorvoertuig zonder parkeerschijf had geparkeerd bij een blauwe streep. De gedraging vond plaats op 24 juli 2012 om 09.54 uur op de Fonteynenburghlaan te Voorburg. De betrokkene betwistte de sanctie en voerde aan dat de blauwe streep door slijtage niet meer zichtbaar was, en dat hij niet op de hoogte was van de noodzaak om een parkeerschijf te gebruiken. Tijdens de zitting bij de kantonrechter werd hem niet toegestaan om aanvullende stukken over te leggen, wat hij als onterecht beschouwde.

Het hof oordeelt dat de kantonrechter ten onrechte de betrokkene heeft geweigerd om aanvullende informatie ter zitting over te leggen. De WAHV kent geen specifieke regels over het indienen van aanvullende stukken, en de behandeling van de zaak ter zitting is bedoeld om partijen de gelegenheid te geven hun zienswijze toe te lichten. Het hof concludeert dat er geen beginselen van een behoorlijke procesorde zijn die zich verzetten tegen het toevoegen van aanvullende informatie aan het dossier. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en beoordeelt het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie.

Het hof stelt vast dat de betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat de blauwe streep ten tijde van de gedraging niet zichtbaar was. De door de betrokkene ingebrachte foto's bieden onvoldoende bewijs voor zijn stelling. Het hof verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond. Tevens constateert het hof dat het recht op berechting binnen een redelijke termijn is geschonden, maar dat dit niet leidt tot vernietiging van de inleidende beschikking. Het hof volstaat met de constatering van deze schending.

Uitspraak

WAHV 200.150.355
10 december 2015
CJIB 163867526
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 11 april 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 85,- opgelegd ter zake van “motorvoertuig > 2 wielen parkeren bij blauwe streep zonder parkeerschijf waarop de juiste aanvangstijd is aangegeven”, welke gedraging zou zijn verricht op 24 juli 2012 om 09.54 uur op de Fonteynenburghlaan te Voorburg met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De betrokkene stelt zich op het standpunt dat de sanctie ten onrechte aan hem is opgelegd. Daartoe voert hij aan dat hem ten tijde van de gedraging niet duidelijk was dat hij de parkeerschijf diende te gebruiken. De blauwe streep was - kennelijk als gevolg van slijtage - niet (meer) waarneembaar. Ter onderbouwing heeft de betrokkene verschillende uitdraaien van google.maps alsmede zelfgemaakte foto's van de situatie ter plaatse in de procedure gebracht. Met de uitdraaien van google.maps wil de betrokkene aantonen dat de blauwe verf ruim voordat de gedraging werd verricht wel duidelijk zichtbaar was.
Verder bevreemdt het de betrokkene dat de kantonrechter hem ter zitting niet toestond nadere stukken te overleggen. Nu hem nimmer is meegedeeld dat dit voorafgaand aan de zitting diende te geschieden, is dit oordeel van de kantonrechter voor de betrokkene onbegrijpelijk.
3. De kantonrechter heeft in zijn beslissing het volgende overwogen:
"Ter zitting heeft betrokkene meegedeeld de gronden van het beroep te handhaven. Voorts heeft betrokkene nadere stukken willen overleggen, hetgeen hem, gelet op de ruime mogelijkheden welke hem ter beschikking hebben gestaan om dit voorafgaand aan de zitting te doen, niet is toegestaan."
4. Het hof stelt voorop dat de WAHV geen bepaling kent - zoals bijvoorbeeld artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - met betrekking tot het tijdstip dat nog aanvullende stukken kunnen worden ingediend bij de kantonrechter. De behandeling van een zaak ter zitting van de kantonrechter in het kader van de WAHV heeft onder meer tot doel om partijen in de gelegenheid te stellen hun zienswijze nader toe te lichten. Daarbij kunnen partijen reageren op de in het dossier aanwezige stukken. Indien één van de partijen ter zitting nadere stukken overlegt, kan de kantonrechter deze stukken ter zitting aan de orde stellen en partijen daarop laten reageren. Mocht één van de partijen - gelet op het korte tijdsbestek - aangeven niet in staat zijn adequaat te reageren op de aanvullende informatie, dan dient de kantonrechter de behandeling van de zaak aan te houden. Onder deze omstandigheden zijn er geen beginselen van een behoorlijke procesorde die zich verzetten tegen voeging van de aanvullende informatie in het dossier.
5. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat niet gebleken is dat de betrokkene, voorafgaand aan de zitting, een termijn is gesteld waarbinnen hij nadere stukken kon indienen, is het hof van oordeel dat de kantonrechter ten onrechte de betrokkene heeft geweigerd ter zitting aanvullende informatie over te leggen. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen en het tegen de beslissing van de officier van justitie ingestelde beroep beoordelen.
6. De onder 1. vermelde gedraging betreft een overtreding van artikel 25, tweede lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Ten tijde van de gedraging luidde artikel 25, tweede lid, RVV 1990, voor zover hier van belang, als volgt:
"2. Op plaatsen die zijn voorzien van een blauwe streep is het parkeren van een motorvoertuig op meer dan twee wielen slechts toegestaan indien het motorvoertuig overeenkomstig het bij ministeriële regeling bepaalde is voorzien van een duidelijk zichtbare parkeerschijf. Indien het motorvoertuig is voorzien van een voorruit, wordt de parkeerschijf achter de voorruit geplaatst."
7. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in dat hij op 24 juli 2012 om 09.54 uur op de Fonteynenburghlaan te Voorburg heeft geconstateerd dat een Skoda met het kenteken [kenteken] bij een blauwe streep stond geparkeerd zonder parkeerschijf waarop de juiste aanvangstijd was aangegeven.
8. Op 1 maart 2013 heeft de verbalisant nog aanvullend verklaard, zakelijk weergegeven, dat er sprake was van een parkeerschijfzone. Bij alle toegangswegen tot het betreffende gebied was een bord E10 geplaatst. Voorts was de belijning voldoende duidelijk. Ter staving van deze informatie heeft de verbalisant foto's van de geplaatste borden en de belijning bij zijn schriftelijke verklaring gevoegd.
9. Aan de hand van de door de betrokkene en de verbalisant in de procedure gebrachte foto's van de situatie ter plaatse stelt het hof het volgende vast. De rijbaan van de Fonteynenburghlaan bestaat uit roodgekleurde klinkers. Evenwijdig aan de rijbaan is een parkeervak gesitueerd, waarvan de klinkers grijs van kleur zijn. In het roodkleurige gedeelte van de rijbaan, ongeveer 50 centimeter verwijderd van het grijsgekleurde parkeervak, vormen blauwkleurige klinkers een streep. Het parkeervak wordt aan de andere kant begrensd door een verhoging. Door middel van die verhoging wordt het parkeervak afgescheiden van het daarachter liggende fietspad.
10. Op de door de betrokkene in hoger beroep ingebrachte uitdraaien van google.maps is een andere situatie waarneembaar. Daarop is de rijbaan door middel van een verhoging afgescheiden van een klein plantsoen waarachter zich het trottoir bevindt. De blauwe streep bevindt zich hier op de rand van de verhoging. Van een parkeervak of fietspad is geen sprake. Deze uitdraaien geven de situatie in het verleden weer. Hieraan kan geen betekenis worden toegekend voor het antwoord op de vraag of ten tijde van de gedraging de belijning al dan niet voldoende zichtbaar was.
11. Naar het oordeel van het hof heeft de betrokkene niet aannemelijk gemaakt dat de blauwe streep ten tijde van de gedraging door slijtage niet meer als zodanig zichtbaar en herkenbaar was. De door de betrokkene eerder in de procedure gebrachte foto's bieden daarvoor onvoldoende aanknopingspunt. Nu de betrokkene geen voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant, noch uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. De sanctie is dan ook terecht aan de betrokkene opgelegd. Derhalve zal het hof het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaren.
12. Het hof stelt nog vast dat de betrokkene er terecht op heeft gewezen dat hij, nadat de griffier van het hof hem had meegedeeld dat de advocaat-generaal geen verweerschrift indient, gedurende vijftien maanden niets van de zijde van justitie heeft vernomen. Deze inactiviteit is niet toe te rekenen aan de betrokkene. Het hof is van oordeel dat het recht op berechting binnen een redelijke termijn is geschonden.
12. Het hof heeft bij arrest van 21 juli 2009 (ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ3210, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) geoordeeld dat bij overschrijding van de redelijke termijn van berechting de inleidende beschikking niet langer ongedaan dient te worden gemaakt, maar dat kan worden volstaan met het oordeel dat de geconstateerde verdragsschending voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Het hof volstaat daarom met de constatering zoals onder 12. gedaan.
14. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat niet gebleken is van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, zal het hof als volgt beslissen.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Samplonius als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.