In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, hierna te noemen [de minderjarige1]. De moeder was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die op 8 mei 2014 had besloten om de moeder te ontheffen van het gezag over [de minderjarige1]. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om ontheffing van het gezag af te wijzen. Subsidiair vroeg zij om een deskundigenonderzoek te gelasten.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder zich verzet tegen de ontheffing van het gezag, maar dat er gegronde vrees bestaat dat de huidige maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende zijn om de belangen van [de minderjarige1] te waarborgen. Het hof heeft overwogen dat de belangen van het kind voorop staan en dat de moeder niet in staat is om aan de opvoedingsbehoeften van [de minderjarige1] te voldoen. De moeder heeft in het verleden geen contact meer gehad met [de minderjarige1] en er is geen reëel perspectief op terugplaatsing.
Het hof heeft het verzoek om deskundigenonderzoek afgewezen, omdat de moeder onvoldoende concrete feiten heeft aangedragen die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De beslissing van het hof is dat de bestreden beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en dat de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.