ECLI:NL:GHARL:2015:9126

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
200.172.126/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek vervangende toestemming tot erkenning en omgangsregeling in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarige door de man, en een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling. De moeder, die alleen het gezag over de minderjarige heeft, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 24 maart 2015 aangevochten, waarin de man vervangende toestemming voor erkenning was verleend. De moeder betoogde dat de erkenning schadelijk zou zijn voor de emotionele en psychologische ontwikkeling van de minderjarige, gezien de verstoorde relatie met de man, die in het verleden bedreigingen en stalking heeft gepleegd. Het hof heeft de argumenten van de moeder serieus overwogen en vastgesteld dat de erkenning van de minderjarige door de man zou leiden tot een onaanvaardbaar risico voor de moeder, die al onder behandeling is voor psychische klachten. Het hof oordeelde dat de belangen van de minderjarige en de moeder zwaarder wegen dan het belang van de man bij erkenning. Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek tot erkenning afgewezen. Tevens is het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen, omdat omgang onder de huidige omstandigheden in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van de minderjarige. Het hof heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand gelast de erkenning door de man door te halen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.172.126/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/152312 / FA RK 14-3190)
beschikking van de familiekamer van 26 november 2015
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.J. Arts, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S.M. Wolfert, kantoorhoudend te Groningen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
mr. [de bijzondere curator] ,
kantoorhoudend te Groningen,
hierna te noemen: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 24 maart 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 23 juni 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en de man alsnog zowel in het verzoek tot het verlenen van de vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2013 (verder te noemen: [de minderjarige] ), als het verzoek strekkende tot een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] , niet ontvankelijk te verklaren dan wel deze verzoeken af te wijzen, een en ander kosten rechtens.
2.2
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 17 augustus 2015, heeft de man het verzoek bestreden en verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel om haar beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3
De bijzondere curator heeft op 14 augustus 2015 een verweerschrift ingediend en daarin geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek van de moeder in hoger beroep met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.4
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 10 juli 2015 een journaalbericht van 9 juli 2015 van mr. Arts met als bijlage het proces-verbaal d.d. 3 maart 2015;
- op 7 augustus 2015 een journaalbericht van 6 augustus 2015 van mr. Arts met als bijlagen (de ontbrekende stukken uit de eerste aanleg);
- op 24 augustus 2015 een brief van Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) van 20 augustus 2015 met als bijlage een brief d.d. 30 juni 2015 gezonden aan de rechtbank Noord-Nederland;
- op 9 oktober 2015 een journaalbericht van 8 oktober 2015 van mr. Wolfert met bijlage (een e-mail/ verklaring van 17 augustus 2015 van mevrouw [C] , een lid van het aanspreekpunt en het welkomstteam van de [D] in [E] ).
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 26 oktober 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Voorts is de bijzondere curator verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie tussen partijen is [de minderjarige] geboren. [de minderjarige] verblijft bij de moeder, die alleen het gezag heeft over haar.
3.2
De man heeft op 13 november 2014 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank tot het verlenen van vervangende toestemming voor de erkenning van [de minderjarige] en tot het vaststellen van een omgangsregeling.
De moeder heeft verweer gevoerd.
3.3
Bij beschikking van 18 november 2014 heeft de rechtbank een bijzondere curator benoemd voor de minderjarige.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - de man vervangende toestemming verleend voor de erkenning van [de minderjarige] en voorts onder aanhouding van iedere verdere beslissing de raad opgedragen een onderzoek in te stellen en advies uit te brengen omtrent de verzochte omgangsregeling.
De moeder is van deze beschikking in hoger beroep gekomen zowel wat betreft de verleende vervangende toestemming tot erkenning als het opgedragen raadsonderzoek.
4.
De motivering van de beslissing
4.1
De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank het verzoek van de man om vervangende toestemming te verlenen voor het erkennen van [de minderjarige] ten onrechte heeft toegewezen. De moeder is van mening dat er door de erkenning wel degelijk sprake zou zijn van reële risico's dat [de minderjarige] in haar sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling wordt belemmerd en dat haar belangen bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] zouden worden geschaad.
De moeder stelt dat de verhouding tussen haar en de man zeer verstoord is. De moeder leeft sinds het uiteengaan van partijen in grote angst voor de man. De man heeft in de zomer van 2014 de moeder en haar familieleden vreselijk bedreigd en gestalkt, hetgeen in feite een voortzetting was geweest van hun relatie, waarbij de man de moeder ook bedreigde en bovendien fysiek en geestelijk mishandelde. De gedragingen van de man hebben bij de moeder zo veel stress veroorzaakt dat daardoor aanhoudende lichamelijke klachten zijn ontstaan in de vorm van fibromyalgie en angst- en paniekaanvallen. De angst is letterlijk in haar lichaam gaan zitten, aldus de moeder.
De moeder betwist uitdrukkelijk dat haar bezwaar tegen de erkenning van [de minderjarige] door de man enkel is ingegeven door angst voor een eventuele naamswijziging. Deze vaststelling van de bijzondere curator berust volgens haar op een misverstand. Het gaat bij de moeder verder dan alleen emotionele weerstand. Door de erkenning zal de moeder, zo stelt zij, geconfronteerd worden met de man en dat zal verdere gevolgen hebben voor haar gezondheid, hetgeen zijn negatieve weerslag zal hebben op [de minderjarige] . De rechtbank heeft volgens de moeder onvoldoende rekening gehouden met haar belangen. De man gaat door met het lastigvallen van de moeder en hij blijft in de ogen van de moeder agressief en onvoorspelbaar.
Een feit is - zoals ook ter zitting is komen vast te staan - dat de man inmiddels is overgegaan tot erkenning van [de minderjarige]
.De man heeft de moeder vervolgens een WhatsApp-bericht gestuurd met een foto van de inschrijving/vermelding van de erkenning. De moeder heeft verklaard dat zij van dit WhatsApp-bericht op dat moment zo overstuur is geraakt dat [de minderjarige] sindsdien iedere dag huilend naar bed gaat en soms tot twee keer toe 's nachts huilend wakker wordt. De erkenning heeft bij de moeder en daarmee ook bij [de minderjarige] veel stress opgeleverd, waardoor ook haar lichamelijke klachten in de vorm van fibromyalgie zijn toegenomen.
De door de man gestelde huidige sterke geloofsovertuiging van de man geeft de moeder geen vertrouwen dat hij zou zijn veranderd. Zij wijst erop dat de man reeds voor en ten tijde van hun relatie diepgelovig was en intensief bezig met het uitdragen van zijn geloof. Zij stelt dat zijn huidige geloofsovertuiging en zijn excuses niets kunnen afdoen aan de ernst van zijn bedreigingen en haar angst voor de man.
De moeder stelt inmiddels ook aangifte te hebben gedaan van de bedreiging en stalking van de man over de periode van september 2013 tot en met september 2015.
Het is volgens de moeder niet in het belang van [de minderjarige] om op welke wijze dan ook bloot te worden gesteld aan het onhandelbare en onvoorspelbare gedrag van de man. Om die reden is de moeder ook van mening dat de rechtbank ten onrechte een raadsonderzoek heeft opgedragen naar de wenselijkheid en haalbaarheid van een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de man. [de minderjarige] verdient bescherming. De rechtbank had dan ook zowel het verzoek van de man om vervangende toestemming tot erkenning te verlenen als zijn verzoek om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [de minderjarige] direct moeten afwijzen.
4.2
De man stelt dat het in het belang van [de minderjarige] is dat wordt vastgesteld dat de man haar vader is. Hij is dan ook van mening dat de rechtbank terecht de vervangende toestemming heeft verleend om [de minderjarige] te erkennen. De man betwist dat hij de moeder vreselijk heeft bedreigd en dat dit een voortzetting is geweest van een relatie waarbij de man de moeder bedreigde en fysiek mishandelde. De man erkent dat hij fouten heeft gemaakt in zijn houding jegens de moeder; hij heeft hiervoor reeds meerdere malen zijn excuses aangeboden. Hij stelt een donkere periode in zijn leven te hebben gekend, waarin hij erg gefrustreerd was en zichzelf niet onder controle had. De bedreiging en stalking worden door de man echter uitdrukkelijk betwist. Ter zitting van het hof heeft de man nogmaals zijn excuses aangeboden aan de moeder. Ook hij ziet thans dat wat hij gedaan heeft echt niet kan, dat zijn gedragingen jegens de moeder (en haar familie) in de -naar zijn zeggen- voor hem depressieve periode abnormaal zijn geweest, maar hij wijst erop dat hij veranderd is. Hij heeft zijn leven goed op de rit, hij heeft een relatie, een goede baan en veel steun vanuit zijn familie en zijn vriendengroep. Ook heeft de man, zo stelt hij, hulp gezocht en gesprekken gevoerd binnen zijn kerkgenootschap.
De man zegt te kunnen begrijpen dat de moeder stress heeft gehad door zijn gedragingen in het verleden, maar hij gelooft niet dat de moeder thans nog bang is, dat zij en/of [de minderjarige] last van angst heeft. Hij kan het echter ook niet controleren. In het bijzonder wenst de man op te merken dat de moeder, ook na de incidenten die zij thans benoemt als zeer bedreigend, gewoon contact met de man heeft onderhouden en de man ook heeft toegestaan contact met [de minderjarige] te onderhouden. De houding van de moeder jegens hem is volgens de man vooral gewijzigd toen de moeder vernam dat hij een nieuwe relatie had. Ook wijst de man erop dat de moeder reeds onder behandeling was voor angst- en paniekaanvallen toen de man de moeder leerde kennen.
De man vraagt zich af wat er is veranderd in het leven van [de minderjarige] nu hij haar feitelijk heeft erkend. Verder is de man ook niet bekend met de aangifte die de moeder stelt te hebben gedaan; hij heeft daar niets van gezien of gehoord.
Desgevraagd heeft de man aangegeven de moeder een WhatsApp-bericht te hebben gestuurd met een foto van de erkenning omdat dat goed voelde. Hij wilde de moeder, die hem naar zijn zeggen heeft uitgelachen, laten zien dat hij het toch voor elkaar heeft gekregen. Hij stelt daarmee geen kwade bedoeling te hebben gehad. Hij mist zijn dochter en het kan hem niet verweten worden dat hij zijn rol wil innemen in het leven van [de minderjarige] . De man laat de moeder naar zijn zeggen verder met rust. De WhatsApp-berichten van de afgelopen maanden aan de moeder en haar familie betreffen volgens de man alleen maar excuses en tonen aan dat hij een verandering heeft doorgemaakt. Hij wijst erop dat de moeder alles heeft gelezen. Als de moeder bang was, had ze hem naar zijn zeggen moeten blokkeren; dan had ze er geen last van gehad.
De man wil graag omgang met [de minderjarige] en is bereid mee te werken aan een raadsonderzoek alsmede eventueel aan begeleide omgang, zodat de veiligheid van [de minderjarige] is gegarandeerd en de man de kans krijgt de moeder te laten zien dat hij het beste voor heeft met [de minderjarige] .
4.3
De bijzondere curator is van mening dat door de rechtbank ten aanzien van de erkenning van [de minderjarige] een zorgvuldige afweging is gemaakt en zij kan zich met de uitkomst daarvan verenigen. De door de moeder aangevoerde argumenten, waaronder haar angst voor de man, zijn volgens de bijzondere curator meegewogen door de rechtbank, maar terecht niet doorslaggevend geacht. De bijzondere curator is van mening dat vooralsnog voldoende vast is komen te staan dat de erkenning de belangen van de moeder en [de minderjarige] bij een ongestoorde verhouding met elkaar niet in de weg zal staan. Volgens de bijzondere curator is de weerstand van de moeder tegen de erkenning voornamelijk gelegen in de angst van de moeder voor een eventuele achternaamswijzing, alsmede - zoals de bijzondere curator in een latere fase heeft bemerkt - in haar angst voor eventueel contact tussen de man en [de minderjarige] . Aangezien ook de wet de aanspraak op erkenning als uitgangspunt hanteert, is het verzoek van de man volgens de bijzondere curator door de rechtbank terecht toegewezen. Ook thans, nu de man [de minderjarige] inmiddels feitelijk heeft erkend, heeft de bijzondere curator op basis van de stukken en het gesprek dat zij met de moeder heeft gevoerd niet kunnen constateren dat de moeder door de erkenning zodanige stress ervaart dat ze hier niet goed mee kan omgaan en niet in staat is [de minderjarige] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat zij nodig heeft.
Wel heeft de bijzondere curator de man ter zitting van het hof (wederom) erop gewezen dat zijn berichten onrust geven bij de moeder en dat [de minderjarige] daarmee niet is gebaat, aangezien [de minderjarige] gebaat is met rust.
De vervangende toestemming tot erkenning
4.4
Volgens het bepaalde in artikel 1:204 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) kan op verzoek van de verwekker die het kind wil erkennen de ontbrekende toestemming van de moeder door de toestemming van de rechter worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt.
4.5
Niet in geschil is dat de man de verwekker is van [de minderjarige] . Hij wil [de minderjarige] graag erkennen opdat wordt vastgelegd dat hij de vader van [de minderjarige] is. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de man en [de minderjarige] er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. De wetgever heeft met het scheppen van de wettelijke mogelijkheid van vervangende toestemming beoogd in het kader van de afstamming meer aansluiting te zoeken bij de biologische werkelijkheid. Een zekere emotionele weerstand bij de moeder is onvoldoende om de hier bedoelde vervangende toestemming te weigeren.
4.6
Voor de beantwoording van de vraag of het verzoek van de man terecht is toegewezen, dient diens belang bij erkenning te worden afgewogen tegen de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] en de belangen van [de minderjarige] . Van schade aan de belangen van [de minderjarige] kan worden gesproken indien ten gevolge van de erkenning voor haar reële risico’s ontstaan dat zij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit kan onder meer het geval zijn wanneer haar moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is [de minderjarige] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat zij nodig heeft.
4.7
Ter onderbouwing van haar stelling dat zij in een onevenwichtige toestand raakt bij erkenning, heeft de moeder onder meer naar het strafrechtelijke verleden van de man, zijn verslavingen, impulsiviteit en agressiviteit verwezen. De moeder heeft pagina's vol van afschriften/ screenprints van diverse chatgesprekken, sms-jes, e-mails en (andere) uitlatingen van de man op sociale media in het geding gebracht, waaruit blijkt dat de man de moeder (alsmede haar familieleden) in ernstige mate heeft bedreigd.
Bij de stukken bevindt zich tevens een verklaring van [F] , broer van de moeder, en zijn partner [G] d.d. 5 januari 2015, waarin zij een omschrijving geven van de door de man omstreeks juli 2014 jegens hen geuite bedreiging en van de gevoelens die dat bij hen heeft teweeggebracht, alsmede een verklaring van [H] , de vader van de moeder, d.d. 13 januari 2015 over de door hem waargenomen relatie tussen de moeder en de man en over de tegenover de familie geuite bedreigingen.
De moeder is gediagnosticeerd met chronische pijnsyndroom, door de reumatoloog geduid als fibromyalgie. Daarnaast speelt er een angststoornis en zijn er psychosociale stressoren.
Vast staat dat de moeder vanwege haar klachten, mede als gevolg van de aanhoudende bedreigingen van de man, onder behandeling staat van een psycholoog en een revalidatiearts.
Uit de door de moeder in het geding gebrachte medische verklaringen van respectievelijk haar huisarts, blijkend uit het afschrift van haar medische dossier d.d. 5 februari 2015, de Gz-psycholoog van [I] d.d. 19 februari 2015 en de aan [I] verbonden revalidatie arts d.d. 14 april 2015 blijkt dat de moeder op dit moment, mede door de onderhavige procedure omtrent de erkenning van [de minderjarige] door de man, veel psychische klachten heeft en dat ook haar lichamelijke klachten (fibromyalgie) door de stress toenemen. Zo wordt onder meer in genoemde verklaring van haar Gz-psycholoog van [I] benoemd dat haar angstige kern maakt dat de moeder met meer spanning reageert op vervelende gebeurtenissen dan gemiddeld, dat de rechtszaak en de bijkomende zorgen hieromtrent angstverhogend voor haar werken en dat een snelle afhandeling is gewenst, zodat de moeder zich kan richten op verdere behandeling en de opvoeding van haar dochter.
4.8
Het hof is van oordeel dat de man, tegenover de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de moeder ten aanzien van haar relatie met de man en de periode na hun uiteengaan, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de angst van de moeder voor hem niet langer, althans niet in die mate, terecht is. Gezien de ernst, de frequentie en de duur van de bedreigingen die er zijn geweest - niet alleen gericht op de moeder maar ook op [de minderjarige] - acht het hof de angst van de vrouw reëel. De man heeft verklaard dat hij de moeder niet meer zal bedreigen of stalken en dat hij is veranderd, maar hij heeft deze verklaring niet onderbouwd met stukken van zijn behandelaars of anderszins, daar waar de moeder haar betoog heeft onderbouwd met stukken van haar huisarts en overige hulpverleners en getuigenverklaringen. De enkel door de man in hoger beroep ingebrachte e-mail/verklaring van 17 augustus 2015 van mevrouw [C] , een lid van het aanspreekpunt en het welkomstteam van de [D] in [E] , waaruit volgens de man onder meer zou blijken dat hij het afgelopen jaar met grote regelmaat de kerk heeft bezocht, dat hij berouw toont over zijn verleden en de fouten die hij heeft gemaakt en dat hij een veranderd man is, acht het hof in ieder geval geen toereikende onderbouwing van genoemde verklaring van de man en van de vrouw kan niet worden verwacht dat zij zich op grond hiervan over haar angst en weerstand heen zet.
4.9
De man stelt weliswaar dat hij thans spijt heeft van zijn gedragingen jegens de vrouw en haar familie, maar heeft niet laten blijken dat hij aan de problematiek die heeft geleid tot die gedragingen iets heeft gedaan. De gedragingen betreffen het zeer veelvuldig uiten van verwensingen en (doods)bedreigingen aan de moeder en haar familie via sociale media en telefoonberichten. De man heeft aangegeven dat de oorzaak van dit gedrag was gelegen in overmatig alcoholgebruik en depressiviteit. Echter ook rekening houdend met mogelijke invloed van alcohol en depressiviteit maakt de omvang, de hoeveelheid en het agressieve, dwingende, destructieve en extreem controlerende karakter van de berichten dat het hof de indruk heeft dat bij de man sprake is van een psychische stoornis. Uit niets blijkt dat de man zich heeft laten diagnosticeren of zich onder behandeling heeft laten stellen voor de hiervoor genoemde problematiek. Mede in verband hiermee valt niet goed te beoordelen in hoeverre er wat betreft de gedragingen die de man in het verleden heeft laten zien kans is op terugval/herhaling. De stelling van de man dat hij is veranderd omdat hij een gelovig mens is geworden en de brief van iemand uit zijn kerkgenootschap acht het hof onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
Daarbij komt dat de man nog steeds contact zoekt met de moeder, hoewel hij er meerdere malen op is gewezen dat hij dat niet moet doen. De man heeft ook ter zitting van het hof er geen blijk van gegeven dat hij zich kan inleven in een ander. Zo getuigt het feit dat de man aan de moeder een WhatsApp-bericht met foto omtrent de erkenning heeft verzonden - om, zoals hij heeft verklaard, zijn gram te halen en de moeder te laten zien dat hij het toch voor elkaar heeft gekregen - niet van enig inlevingsvermogen van de man. Ook ontbreekt bij de man leerbaarheid omtrent zijn schadelijk gedrag jegens de moeder. Zo heeft de man op de vraag van het hof waarom hij de moeder tegen beter weten in toch nog berichten stuurt geantwoord dat zij de man toch kan blocken als ze het vervelend vindt berichten van hem te ontvangen. Daarbij legt de man de verantwoordelijkheid voor zijn voor de moeder hinderlijk telefoongedrag bij de moeder. Overigens heeft de man de moeder nog geen jaar geleden juist bedreigd vanwege het blocken van de man. Naar het oordeel van het hof miskent de man - hoewel hij ter zitting zijn negatieve aandeel in de relatie tussen partijen gedeeltelijk heeft toegegeven - het feit dat zijn rol in het verleden nog steeds een grote impact op de moeder heeft.
4.1
Alles tezamen genomen, mede bezien tegen de achtergrond van het belaste, medische verleden van de moeder, die jarenlang behandeld is geweest voor angst- en paniekaanvallen, hetgeen wellicht maakt dat zij meer dan gemiddeld uit haar evenwicht wordt gebracht door acties van de man, is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk geworden dat de moeder ten gevolge van de erkenning van [de minderjarige] door de man in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat dat zij niet in staat is [de minderjarige] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat zij nodig heeft en dat daardoor [de minderjarige] in haar sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling wordt belemmerd. De omstandigheid dat de psycholoog van de moeder op 19 februari 2015 op dat moment vooralsnog geen aanwijzingen heeft geconstateerd dat de moeder ondanks haar angstklachten en de verhoogde contextuele spanningen rondom de rechtszaak tot erkenning niet in de behoefte van haar dochter zou kunnen voorzien, maakt dit niet anders. De constatering dat er geen aanwijzingen zijn dat de moeder niet in de behoeften van haar dochter zou kunnen voorzien is een vaststelling van andere aard dan het toepassen van het criterium omtrent onaanvaardbaar risico als hierboven genoemd. De schade die voornoemd risico voor een gezonde ontwikkeling van [de minderjarige] kan opleveren weegt zwaarder dan het belang van [de minderjarige] en de man bij erkenning van hun familierechtelijke betrekking. Derhalve zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het inleidend verzoek alsnog afwijzen.
Het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling
4.11
De beslissing op het verzoek tot de erkenning in aanmerking nemend, zal het hof voorts ingaan op het verzoek van de man om een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen.
4.12
Op grond van artikel 1:377a BW heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat.
4.13
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.14
Nu de man geen juridisch ouder is van [de minderjarige] , dient de vraag beantwoord te worden of er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [de minderjarige] . Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Alhoewel de relatie tussen de moeder en de man reeds voor de geboorte van [de minderjarige] is verbroken, is komen vast te staan dat de man betrokken is geweest bij de zwangerschap en de bevalling van de moeder, en dat er omgangsmomenten zijn geweest. Gelet op de jonge leeftijd van [de minderjarige] , het feit dat de man bij haar bevalling aanwezig is geweest en dat hij haar in ieder geval in de eerste (twee) weken na haar geboorte heeft gezien, overweegt het hof dat de man moet worden geacht in een nauwe persoonlijke betrekking tot [de minderjarige] te staan als bedoeld in artikel 1:377a BW.
4.15
De gronden die leiden tot afwijzing van het verzoek tot erkenning, zoals hiervoor overwogen, leiden daarnaast tevens tot het oordeel dat omgang tussen de man en [de minderjarige] onder de huidige omstandigheden geacht moet worden in strijd te zijn met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Daarbij gaat het hof ervan uit dat omgang tussen de man en [de minderjarige] (ten minste) eenzelfde impact op de moeder zal hebben als een erkenning door de man van [de minderjarige] . Gelet hierop moet op dit moment een omgangsregeling te belastend voor moeder worden geacht en daarmee ook voor [de minderjarige] . Op grond hiervan zal de man het recht op omgang met [de minderjarige] worden ontzegd.
4.16
Het voorgaande leidt ertoe, nu voor het overige geen grieven naar voren zijn gebracht, dat het hof de beschikking van de rechtbank van 24 maart 2015 zal vernietigen en de inleidende verzoeken van de man alsnog zal afwijzen.
4.17
Nu het inleidende verzoek van de man tot vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] alsnog wordt afgewezen, dient de reeds vermelde erkenning van [de minderjarige] door de man op de akte van geboorte van de minderjarige, zodra de onderhavige beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, te worden doorgehaald.
Het hof zal derhalve de doorhaling van de latere vermelding van deze erkenning in het geboorteregister van de gemeente [E] gelasten.
4.18
Niettemin acht het hof zinvol daarbij op te merken het in het belang van [de minderjarige] te achten dat de moeder -zoals ter zitting met de moeder ook is besproken- zich laat informeren aangaande de vraag wanneer en op welke wijze zij [de minderjarige] op de hoogte moet brengen van het feit dat de man haar biologische vader is en daarbij eventueel professionele hulp inschakelt.

5.De proceskosten

5.1
Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt in zaken als de onderhavige dat de proceskosten tussen partijen aldus worden gecompenseerd dat ieder de eigen kosten van het geding draagt.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 24 maart 2015;
wijst de inleidende verzoeken van [verweerder] af;
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [E] de vermelding van erkenning van de minderjarige door [verweerder] door te halen;
bepaalt dat de griffier na het verstrijken van de cassatietermijn van drie maanden een afschrift van deze beschikking dient te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [E] , indien daartegen geen beroep in cassatie is ingesteld;
wijst af het meer of anders verzochte;
compenseert de kosten van het geding in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. I.A. Vermeulen en mr. J.W. baron van Knobelsdorff, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 26 november 2015, in bijzijn van de griffier.