In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader om een omgangsregeling met zijn twee minderjarige kinderen. De vader was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Overijssel, die op 7 april 2015 had besloten dat omgang met de kinderen ernstig nadeel zou opleveren voor hun geestelijke en lichamelijke ontwikkeling. De vader verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en een omgangsregeling vast te stellen, waarbij hij betrokken zou worden bij de hulpverlening voor de kinderen.
De moeder, die alleen het ouderlijk gezag heeft, heeft het verzoek van de vader bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van de eerdere beschikking. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, dat concludeerde dat omgang met de vader schadelijk zou zijn voor de kinderen. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 oktober 2015, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.
Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders, maar dat dit recht kan worden ontzegd indien omgang ernstig nadeel oplevert voor de ontwikkeling van het kind. Het hof heeft vastgesteld dat de vader onvoldoende stappen heeft ondernomen om de randvoorwaarden voor contactherstel te verbeteren en dat de moeder, gezien haar kwetsbare situatie, niet in staat is om omgang te faciliteren. De vader bagatelliseert zijn agressieproblematiek, wat het vertrouwen van de moeder in hem niet bevordert.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met de overweging dat omgang op dit moment niet in het belang van de kinderen is en dat het hulpverleningstraject van de moeder en kinderen zou worden gefrustreerd door omgang. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat ieder partij zijn eigen kosten draagt.