Uitspraak
[appellant],
Buro360,
1.Het geding in eerste aanleg
28 augustus 2012 en 18 december 2012 van de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Leeuwarden (hierna: de kantonrechter).
2.Het geding in hoger beroep
3.De ontvankelijkheid van het appel
4.Ten aanzien van de feiten
5.De vordering en beslissing in eerste aanleg
6.De beoordeling van de grieven
grief Ibetoogt [appellant] terecht dat de kantonrechter zijn vordering ten onrechte aan artikel 7:224 BW, tweede lid, heeft getoetst, omdat dit artikel in gevolge artikel 208 sub b van de Overgangswet NBW toepassing mist op huurovereenkomsten die voor de inwerkingtreding van het nieuwe huurrecht per 1 augustus 2003 zijn gesloten. In plaats daarvan gelden de artikelen 7:A 1598 en 1599 BW (oud), die bepalen dat de huurder het gehuurde weer in de staat van de beschrijving voorafgaande aan de huurovereenkomst dient op te leveren, met uitzondering van de gevolgen van veroudering of onvermijdelijke toevallen. Als geen beschrijving is opgemaakt wordt, behoudens tegenbewijs, verondersteld dat de huurder het gehuurde in goede staat heeft ontvangen.
grief IIbetwist [appellant] thans dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat een aantal voorzieningen als huurdersinvesteringen moeten worden beschouwd. [appellant] heeft in de inleidende dagvaarding in deze procedure, onder randnummers 11 en 12, het volgende opgenomen:
Grief III, die ziet op de proceskostenveroordeling, ontbeert zelfstandig belang en behoeft geen verdere bespreking.