ECLI:NL:GHARL:2015:8746

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 november 2015
Publicatiedatum
19 november 2015
Zaaknummer
21-002257-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf wegens mishandeling van buurman

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], werd beschuldigd van mishandeling van zijn buurman, waarbij hij met een spitvork zou hebben gestoken. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 16 april 2014, waarin hij was veroordeeld voor het primair tenlastegelegde feit van poging tot zware mishandeling.

Tijdens de zitting op 5 november 2015 heeft het hof de zaak onderzocht, waarbij de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte hun standpunten naar voren hebben gebracht. Het hof oordeelde dat de verdachte niet in staat was om zijn buurman te raken met de spitvork, gezien de positie waarin hij zich bevond ten opzichte van het slachtoffer. Hierdoor kwam het hof tot de conclusie dat het primair tenlastegelegde niet bewezen kon worden, en sprak de verdachte daarvan vrij.

Het subsidiair tenlastegelegde, namelijk mishandeling, werd echter wel bewezen verklaard. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk zijn buurman had mishandeld, wat resulteerde in letsel. De raadsvrouw had aangevoerd dat er sprake was van noodweer, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden niet voldoende waren om dit te rechtvaardigen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en 40 dagen hechtenis, met de mogelijkheid om de taakstraf om te zetten in hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht om een bedrag van € 555,06 te betalen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002257-14
Uitspraak d.d.: 19 november 2015
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 16 april 2014 met parketnummer 05-701499-12 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 november 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D. Simo, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks [pleegdatum] te [pleegplaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een spitvork en/of een riek heeft gestoken in de richting van die Hemmes, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks [pleegdatum] te [pleegplaats] , opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] ), meermalen, althans eenmaal met een spitvork en/of een riek heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de doorzoeking van de schuur onrechtmatig was, en dat aan verdachte niet de cautie is gegeven. Volgens de raadsvrouw zijn er in casu vormen verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat op grond van artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering in dit geval, gezien de korte tijdspanne tussen de aangifte (om 12.10 uur) en het betreden van de schuur om 12.30 uur, sprake was van ontdekking op heterdaad. Verbalisant was dan ook bevoegd om de schuur -niet zijnde een woning- te betreden en de spitvork in beslag te nemen.
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat haar cliënt na zijn aanhouding niet de cautie is gegeven. Gezien echter het proces-verbaal aanhouding op pagina 23 van het dossier is het hof van oordeel dat dit verweer feitelijke grondslag mist.
Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in haar beroep.
Nu de verweren niet slagen hoeft er ook geen bewijsuitsluiting of strafvermindering, zoals subsidiair bepleit, te volgen.

Vrijspraak

Het hof is van oordeel dat uit het proces-verbaal en het onderzoek ter terechtzitting volgt dat verdachte ten tijde van het tenlaste gelegde feit ongeveer één meter lager stond dan zijn buurman. Hierdoor is het niet aannemelijk dat verdachte met de spitvork zijn buurman op kwetsbare lichaamsdelen zoals zijn buik kon raken. Het hof heeft hierdoor uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op
of omstreeks[pleegdatum] te [pleegplaats] , opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] ),
meermalen, althans eenmaalmet een spitvork
en/of een riek heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en
/ofpijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er sprake was van noodweer. De moeder van haar cliënt werd door de buurman geslagen. Haar cliënt is vervolgens naar zijn moeder gerend om haar te helpen en te beschermen. Volgens de raadsvrouw was er sprake van een noodzakelijke verdediging van zijn moeder tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door aangever.
De moeder van verdachte heeft verklaard dat ze zag dat de buurman zakken met bladeren aan het leeggooien was, en dat de buurman haar met zo’n zak, van de Aldi of iets dergelijks, raakte. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat dergelijk slaan met een plastic zak met bladeren geen ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding oplevert waartegen verdediging noodzakelijk is.
Het feit is dan ook strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft subsidiair aangevoerd dat er sprake was van noodweer-exces. Dat haar cliënt de spitvork tussen zijn moeder en de buurman heeft gehouden, is door een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er bij verdachte ten tijde van het plegen van het feit sprake was van een hevige gemoedstoestand.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf van de hierna aan te geven duur passend en geboden is. Verdachte heeft zijn bejaarde buurman met een spitvork gestoken. De ervaring leert dat zoiets nog lange tijd psychische klachten kan veroorzaken bij slachtoffers. Naast de mentale klachten heeft de buurman twee gaten in zijn been opgelopen, die moesten worden gehecht. Het hof houdt echter ook rekening met het feit dat artikel 63 van toepassing is en de laatste tijd de relatie tussen verdachte en zijn buurman in rustiger vaarwater lijkt te zijn gekomen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.966,70. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 673,78. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering ten dele toegewezen dient te worden.
De raadsvrouw heeft aangegeven dat de hovenierkosten geen causaal verband hebben met het gepleegde feit en dat het bedrag voor de overall te hoog is aangezien het een oud exemplaar was. De raadsvrouw heeft bovendien betoogd dat het bedrag ter zake van immateriële schade te hoog is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof is van oordeel dat de civiele vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] kan worden toegewezen tot een bedrag van:
- Materiele schade € 55,06
€ 16,10 (tetanusinjectie)
€ 30,00 (overall)
€ 8,96 (32 km x € 0,28 (bezoek aan arts))
- Immateriële schade
€ 500,00
Totaal: € 555,06

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 555,06 (vijfhonderdvijfenvijftig euro en zes cent) bestaande uit € 55,06 (vijfenvijftig euro en zes cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 555,06 (vijfhonderdvijfenvijftig euro en zes cent) bestaande uit € 55,06 (vijfenvijftig euro en zes cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. C. Caminada, voorzitter,
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels en mr. M.B.T.G. Steeghs, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.C.S. Huijbers, griffier,
en op 19 november 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.B.T.G. Steeghs is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 19 november 2015.
Tegenwoordig:
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. drs. I.E.W. Gonzales, advocaat-generaal,
J.R.M. Roetgerink, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.