ECLI:NL:GHARL:2015:8675

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
200.125.071
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van motorrijtuigschade in aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren (AVP)

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om de vraag of de aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren (AVP) dekking biedt voor schade die is ontstaan door een auto-ongeval waarbij de appellant, als chauffeur van een Volkswagen Caddy, betrokken was. De appellant, die een AVP had afgesloten bij N.V. Univé Schade, werd aangesproken door de bestuurder van een andere auto, die ernstig letsel had opgelopen. De appellant vorderde een verklaring voor recht dat zijn schade gedekt was onder de AVP, ondanks het feit dat de Volkswagen Caddy niet verzekerd was onder de WAM-verzekering, omdat de werkgever van de appellant als gemoedsbezwaarde vrijgesteld was van deze verzekeringsplicht.

Het hof oordeelde dat de AVP dekking biedt voor de schade, indien de aansprakelijkheid van de appellant zou komen vast te staan. Het hof hanteerde het Haviltex-criterium, waarbij niet alleen de taalkundige betekenis van de polisvoorwaarden van belang is, maar ook de redelijke verwachtingen van partijen. De onderstreepte zin in de polis, die stelde dat niet verzekerde schade aan een natuurlijk persoon wel gedekt is, werd door het hof als onduidelijk beoordeeld. Het hof concludeerde dat de voor de appellant gunstigste uitleg van de polisvoorwaarden prevaleert, en dat de AVP in dit geval dekking biedt voor de schade die de appellant zou kunnen worden aangesproken.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank Arnhem en verklaarde voor recht dat Univé gehouden is dekking te verlenen voor de schade die voortvloeit uit het ongeval, tot een maximum van € 1 miljoen. Tevens werd Univé veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.125.071
(zaaknummer rechtbank Arnhem 227187)
arrest van 17 november 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. M. van Hunnik,
tegen:
de naamloze vennootschap
N.V. Univé Schade,
gevestigd te Assen,
geïntimeerde,
hierna: Univé,
advocaat: mr. E. Bos-van den Berg.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 6 juni 2012 en 10 oktober 2012 die de rechtbank Arnhem tussen [appellant] als eiser en Univé als gedaagde heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 8 januari 2013,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord (met productie),
- een akte uitlating producties.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.10 van het vonnis van 10 oktober 2012.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Het gaat in dit geding kort gezegd om het volgende. [appellant] is als chauffeur van een Volkswagen Caddy, eigendom van zijn werkgever [A] Hekwerken B.V. (hierna: [A]), betrokken geweest bij een auto-ongeval. Daarbij heeft [B] (hierna: [B]), bestuurder van een andere auto, ernstig letsel opgelopen. [A] was als gemoedsbezwaarde vrijgesteld van verzekeringsplicht en voor de Volkswagen was daarom geen WAM-verzekering afgesloten. [B] was eveneens als gemoedsbezwaarde vrijgesteld en had daarom geen ziektekostenverzekering. [appellant] is door [B], door het Waarborgfonds dat de schade van [B] (deels) heeft vergoed, en door [A] aangesproken tot vergoeding van de (afgeleide) schade van [B]. [appellant] vordert in dit geding een verklaring voor recht (kort gezegd) dat zijn schade gedekt is onder de aansprakelijkheidsverzekering particulieren (AVP) die [appellant] bij Univé had afgesloten.
4.2
Partijen zijn het erover eens dat nog niet vaststaat of [appellant] aansprakelijk is, jegens [B], [A] en/of het Waarborgfonds, voor de door [B] geleden schade. Daarover lopen procedures, waarvan de uitkomst (het hof) nog niet bekend is. Partijen wensen in dit geding slechts uitsluitsel over de vraag of de AVP dekking zou bieden, indien de aansprakelijkheid van [appellant] zou komen vast te staan. Het hof dient daarom veronderstellenderwijs van die aansprakelijkheid uit te gaan.
4.3
Met betrekking tot de voorgelegde vraag geldt het volgende toetsingskader. Eerst dient te worden onderzocht wat de betekenis is van de betwiste bepaling in de AVP. Hierbij is het Haviltex-criterium van toepassing, wat meebrengt dat het niet alleen gaat om de taalkundige betekenis van de bepaling, maar tevens van belang is welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepaling mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Aangezien het hier gaat om een overeenkomst tussen een professionele verzekeraar en een consument, is art. 6:238 lid 2 BW van toepassing. Daarin is bepaald dat de bedingen duidelijk en begrijpelijk moeten zijn opgesteld; bij twijfel over de betekenis van de betwiste bepaling prevaleert de voor de wederpartij (hier [appellant]) gunstigste uitleg. Dit laatste zou slechts anders kunnen zijn, indien die uitkomst in de gegeven omstandigheden jegens Univé naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (art. 6:248 lid 2 BW).
4.4
De polisbepaling in geding luidt als volgt:
“Artikel 23 Uitsluitingen
23.3
Motorrijtuigen
Niet gedekt is de aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt met of door een motorrijtuig dat een verzekerde in eigendom heeft, bezit, houdt, bestuurt of gebruikt. Deze uitsluiting geldt evenwel niet voor:
a. de aansprakelijkheid van een verzekerde als passagier van een niet aan een
verzekerde toebehorend motorrijtuig; het bepaalde in de artikelen 22.2 en 23.2 blijft echter onverkort van toepassing;
b. de aansprakelijkheid van de verzekerden genoemd in artikel 20.1 a., b. en c. en
20.2
a. voor schade veroorzaakt door huispersoneel, met of door een motorrijtuig waarvan geen van de andere verzekerden dan het huispersoneel houder of bezitter is;
c. de aansprakelijkheid van de verzekerde voor schade door of met motorisch voortbewogen maaimachines, kinderspeelgoed en dergelijke gebruiksvoorwerpen, mits zij een snelheid van 10 km per uur niet kunnen overschrijden, alsmede van op afstand bediende modelauto’s;
d. de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade veroorzaakt tijdens joy-riding met een motorrijtuig, mits de veroorzaker jonger is dan 18 jaar.
De onder a., b., c. en d. omschreven dekking geldt niet voorzover de aansprakelijkheid wordt gedekt door een andere verzekering.
Niet verzekerde schade geleden door een rechtstreeks bij de gebeurtenis betrokken benadeelde natuurlijk persoon of diens nagelaten betrekkingen, is echter wel gedekt(onderstreping toegevoegd; hof).
In geval van joyriding, zoals vermeld onder d., is eveneens verzekerd de aansprakelijkheid van schade aan het motorrijtuig zelf, echter tot ten hoogste € 12.500,- per gebeurtenis met een eigen risico van € 45,- per gebeurtenis.
Niet gedekt blijft de aansprakelijkheid in geval van diefstal of verduistering van het motorrijtuig.”
4.5
[appellant] betoogt dat de onderstreepte zin terugslaat op de eerste zin van 23.3, en aldus meebrengt dat de schade van [B] (immers niet verzekerd door enige andere verzekering) is gedekt. Hij voert daartoe aan dat dit de meest voor de hand liggende grammaticale uitleg is, volgt uit de typografie/lay-out van het artikel, en dat de zin zelf volstrekt duidelijk is. [appellant] mocht de bepaling aldus opvatten, omdat de verzekering een ruime dekking kent en ruimhartiger is dan de standaardpolis, waarin de betwiste zin niet is opgenomen; hij behoefde op de uitsluiting niet bedacht te zijn. Bovendien is hem door tussenpersoon [C] verteld dat de AVP alles dekt wat niet elders is gedekt. Een uitsluiting van de dekking moet restrictief worden uitgelegd, en een insluiting moet ruim worden uitgelegd.
[appellant] stelt voorts dat de lezing van Univé niet aannemelijk is. In de onderstreepte zin wordt niet verwezen naar de gevallen a. tot en met d., zodat niet duidelijk is dat de toepasselijkheid van de onderstreepte zin tot die gevallen is beperkt. De laatste zin van artikel 23.3 begint op een nieuwe regel en heeft kennelijk weer een algemene strekking, zodat niet duidelijk is dat alle zinnen na de vier insluitingen alleen daarop terugslaan. Het verband met de voorafgaande zin is niet duidelijk. Voorts maakt Univé niet duidelijk wat er met de onderstreepte zin dan wèl is bedoeld. Als het gaat om een bepaling ten overvloede, voegt deze niets toe, terwijl mag worden verwacht dat een bepaling een zekere betekenis heeft.
[appellant] beroept zich daarnaast op art. 6:238 lid 2 BW: de bepaling is onduidelijk en moet dus in zijn voordeel worden uitgelegd. Het is bestendige rechtspraak dat een professionele verzekeraar moet zorgen dat de dekking duidelijk wordt omschreven. De niet-kenbare bedoeling van de verzekeraar is daarbij niet van belang.
[appellant] wijst er tenslotte op dat de lezing van Univé voor hem verstrekkende gevolgen heeft: hij moet met 10 kinderen rondkomen van een bescheiden salaris en verkeert in financiële problemen.
4.6
Univé stelt daarentegen dat de onderstreepte zin terugslaat op de daaraan voorafgaande zin, en dus alleen betrekking heeft op de gevallen a. tot en met d. De onderstreepte zin staat tussen een zin over de gevallen a. tot en met d. en een zin over geval d. Alle bepalingen die volgen op de insluitingen a. tot en met d. hebben alleen daarop betrekking. Bovendien blijkt ook uit het woord ‘echter’ in de onderstreepte zin dat die zin terugslaat op de zin ervoor. De onderstreepte zin betekent dat niet verzekerde schade voor de categorieën a. tot en met d. bij een natuurlijk persoon wel is gedekt. De onderstreepte zin is een zin ten overvloede.
Univé betoogt voorts dat schade veroorzaakt door motorrijtuigen niet thuishoort in de AVP; daarvoor bestaat de WAM-verzekering. Dit is van algemene bekendheid. Motorrijtuigschade is dan ook uitdrukkelijk uitgesloten in art. 23.3. De lage premie van de AVP laat dekking van motorrijtuigschade ook niet toe.
[appellant] mocht volgens Univé geen dekking voor deze schade verwachten, en ging er aanvankelijk zelf ook vanuit dat deze schade niet onder zijn AVP gedekt was. De uitleg van [appellant] is geen redelijke uitleg. Er is redelijkerwijs geen twijfel mogelijk over de bedoeling van de betwiste bepaling, zodat aan toepassing van art. 6:238 lid 2 BW niet wordt toegekomen. Univé sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de uitleg van de polisvoorwaarden.EThET GA
4.7
Het hof stelt voorop dat beide lezingen van de onderstreepte zin vanuit grammaticaal oogpunt mogelijk zijn. Het woord ‘echter’ in die zin, dat duidt op een tegenstelling met het voorafgaande, kan terugslaan op de voorafgaande zin, waarin met een na-u-clausule is aangegeven wanneer de dekking niet geldt, en op de eerste zin van 23.3, waarin staat dat bepaalde schade niet is gedekt. De plaatsing van de zin in het artikel lijkt erop te wijzen dat de zin terugslaat op de daaraan voorafgaande zin, hoewel de bewoordingen ‘is echter wel gedekt’ grammaticaal beter passen bij de bewoordingen uit de eerste zin ‘niet gedekt is’ dan bij de na-u-clausule: ‘de dekking geldt niet’.
4.8
Wanneer wordt gekeken naar de inhoud van de verschillende onderdelen van het artikel, dan valt op dat de zin, gelezen als een uitzondering op de voorafgaande zin, geen betekenis lijkt te hebben. De categorieën a. tot en met d. betreffen uitzonderingen op de uitsluiting van motorrijtuigschade, en dus insluitingen: gevallen waarin de schade toch is gedekt. De daaropvolgende zin betreft een uitzondering op het voorafgaande, en dus weer een uitsluiting. De onderstreepte zin, die daar weer op volgt, is opnieuw een uitzondering, en weer een insluiting. Het zou dan gaan om gevallen die vallen onder de categorieën a. tot en met d., waarbij de schade door een andere verzekering is gedekt, maar waarbij er (toch nog) niet verzekerde schade is aan een natuurlijk persoon. Onduidelijk is in welke situatie zich dat zou kunnen voordoen en Univé geeft daar ook geen voorbeelden van.
4.9
Univé heeft ook gesteld dat de onderstreepte zin ten overvloede is opgenomen. In dat geval moet de zin kennelijk worden opgevat als een nadere toelichting op de insluitingen a. tot en met d. Dat roept de vraag op waarom die toevoeging nodig is geacht. Univé heeft niet uitgelegd waarom zij de zin in haar voorwaarden heeft toegevoegd, waar die in de standaardpolis en in AVP-verzekeringen van andere verzekeraars ontbreekt. De toevoeging geeft voorts aanleiding tot verwarring, omdat de opmerking dat niet verzekerde schade aan een natuurlijk persoon is gedekt, de vraag oproept of niet verzekerde schade aan rechtspersonen of zaken dan niet is gedekt, hoewel de insluitingen a. tot en met d. die dekking wel meebrengen. Als toevoeging ten overvloede heeft de onderstreepte zin in ieder geval geen zelfstandige betekenis.
4.1
Gelezen als uitzondering op de eerste zin van art. 23.3, zoals [appellant] bepleit, heeft de zin wel een duidelijke betekenis, namelijk deze dat motorrijtuigschade ondanks de uitsluiting wel is gedekt wanneer er niet verzekerde schade is aan een natuurlijk persoon. Univé stelt evenwel dat een dergelijke insluiting in strijd is met de aard en strekking van de verzekering, nu de WAM-verzekering is bedoeld voor motorrijtuigschade en deze schade dan ook in de AVP wordt uitgesloten. Dat is in beginsel juist, maar dat sluit de lezing van [appellant] niet zonder meer uit. De AVP kent immers insluitingen: gevallen waarin motorrijtuigschade ondanks de algemene uitsluiting toch wordt gedekt. Niet valt in te zien waarom de situatie van [appellant] daaronder niet zou kunnen vallen. In dit verband is van belang dat het daarbij gaat om een betrekkelijk zeldzaam geval, waarin niet alleen de WAM-verzekering ontbreekt, maar de schade bovendien niet (deels) door een andere verzekering wordt gedekt.
4.11
De rechtbank heeft in dit kader van belang geacht dat een verzekeringnemer zou kunnen volstaan met de AVP-verzekering om voor het motorrijtuigrisico dekking te hebben en de WAM-verzekering achterwege zou kunnen laten, en dat evident is dat een dergelijke ruime dekking niet is beoogd. Dat is juist, maar die situatie doet zich hier niet voor, en [appellant] maakt ook geen aanspraak op een zo ruime dekking. Het is immers niet [appellant] geweest die de WAM-verzekering achterwege heeft gelaten (voor zijn eigen auto heeft hij wel een WAM-verzekering afgesloten), maar diens gemoedsbezwaarde werkgever.
4.12
Alle aangevoerde argumenten afwegende komt het hof tot de slotsom dat de onderstreepte zin in ieder geval onduidelijk is en daarmee twijfel over haar betekenis oplevert. Ook al zou worden aangenomen dat Univé de ruime dekking niet heeft beoogd, dan geldt dat dat voor een verzekeringnemer niet zonder meer kenbaar is, met name niet omdat de bepaling in de door Univé bepleite lezing geen betekenis lijkt te hebben. Nu er twijfel bestaat over de betekenis van het litigieuze beding, schrijft art. 6:238 lid 2 BW voor dat de voor de consument gunstigste uitleg prevaleert. Deze uitleg was voorheen (toen bekend als de zogenaamde contra proferentem-uitleg) in de Nederlandse rechtspraak een gezichtspunt bij de toepassing van de Haviltex-maatstaf, maar is sinds de EG-Richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en de codificatie daarvan in het Nederlandse recht een (wettelijke) rechtsregel. Dit brengt mee dat de betwiste passage in het litigieuze beding in de voor [appellant] gunstigste zin moet worden uitgelegd. Het hof komt hiermee tot de conclusie dat de AVP in het onderhavige schadegeval dekking biedt, indien de aansprakelijkheid van [appellant] zou komen vast te staan.
4.13
Dat zou anders kunnen zijn als het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht dat Univé aan de aldus uitgelegde bepaling wordt gehouden. Dit zou zich bijvoorbeeld kunnen voordoen in het door de rechtbank mogelijk bedoelde geval dat een verzekeringnemer bewust afziet van het sluiten van een WAM-verzekering om vervolgens te trachten eventuele motorrijtuigschade onder de (veel goedkopere) AVP vergoed te krijgen, welk geval zich hier niet voordoet. Wat daarvan zij, Univé heeft zich niet met zoveel woorden op art. 6:248 lid 2 BW beroepen, en de door Univé aangevoerde omstandigheden brengen niet mee dat aan de strenge maatstaf van dat artikellid in dit geval is voldaan.
4.14
Univé heeft nog aangevoerd dat [appellant] eerst na 1½ jaar aanspraak op dekking heeft gemaakt en leidt daaruit af dat [appellant] niet verwachtte dat de AVP-verzekering voor dit geval dekking zou bieden. [appellant] heeft voor het tijdsverloop evenwel een aannemelijke verklaring gegeven, namelijk dat hij er geen rekening mee hield dat hij voor de schade aansprakelijk zou worden gesteld. Uit het tijdsverloop kan daarom niet zonder meer worden afgeleid dat [appellant] de polisvoorwaarden zo begreep dat deze voor dit geval geen dekking boden.
4.15
Het voorgaande brengt mee dat de grieven 3, 4, 5 en 7 slagen. De overige grieven behoeven geen behandeling meer. Het hof dient te beoordelen in hoeverre de oorspronkelijke vorderingen van [appellant] toewijsbaar zijn.
4.16
[appellant] vordert een verklaring voor recht dat Univé gehouden is dekking te verlenen voor de ten gevolge van het ongeval op 11 september 2009 te [Plaats] door [B] geleden en nog te lijden schade. Deze vordering is toewijsbaar, met dien verstande dat Univé niet meer behoeft te vergoeden dan het bedrag waarvoor [appellant] aansprakelijk zou blijken te zijn, tot maximaal het verzekerde bedrag van € 1 miljoen.
4.17
[appellant] vordert voorts nakoming door Univé van de uit de verzekeringsovereen-komst voortvloeiende verplichtingen, waaronder vergoeding van de door [B] geleden schade, het regelen van de schade en het voeren van verweer, op straffe van een dwangsom. Univé heeft betwist dat de verzekering zou meebrengen dat zij zou zijn gehouden tot het regelen van de schade en/of het voeren van verweer. Voorts voert zij aan dat een dwangsom niet mogelijk en ook niet nodig is.
4.18
[appellant] heeft in hoger beroep aangevuld dat uit de polis in natura te verrichten verplichtingen voortvloeien zoals het inschakelen van een schaderegelaar, het communiceren met (de advocaat van) [B] enz. [appellant] heeft evenwel niet aangegeven waaruit dat blijkt. Deze vorderingen zijn dus niet toewijsbaar. Voorts heeft [appellant] niet gesteld en is overigens ook niet gebleken dat moet worden gevreesd dat Univé deze uitspraak niet zal naleven. Het hof ziet daarom geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom. De vordering tot nakoming van de verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst is op zichzelf wel toewijsbaar.
4.19
[appellant] vordert voorts proceskosten, nakosten en wettelijke rente daarover. Deze zijn toewijsbaar.
4.2
Nu Univé geen (voldoende concrete) feiten heeft gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, passeert het hof het door Univé gedane bewijsaanbod.

5.Slotsom

5.1
De grieven 3, 4, 5 en 7 slagen, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Univé veroordelen in de kosten van beide instanties. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 90,81
- griffierecht € 71,-
subtotaal verschotten
€ 161,81
- salaris advocaat € 904,- (2 punten x tarief II)
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 101,29
- griffierecht € 299,-
subtotaal verschotten
€ 400,29
- salaris advocaat € 894,- (1 punt x appeltarief II)
5.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 10 oktober 2012 en doet opnieuw recht;
verklaart voor recht dat Univé gehouden is dekking te verlenen voor de ten gevolge van het ongeval op 11 september 2009 te [Plaats] door [B] geleden en nog te lijden schade, voor zover [appellant] daarvoor aansprakelijk zou blijken te zijn en tot een maximum van
€ 1 miljoen;
veroordeelt Univé tot nakoming van de uit de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen;
veroordeelt Univé in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 161,81 voor verschotten en op € 904,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 400,29 voor verschotten en op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt Univé in de nakosten, begroot op € 131,--, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,-- in geval Univé niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. Kerpel-van de Poel, L.M. Croes en G.J. Rijken en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 november 2015.