ECLI:NL:GHARL:2015:8620

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
16 november 2015
Zaaknummer
200.170.327/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WSNP en kinderalimentatie met betrekking tot de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de kinderalimentatie en de toepassing van de schuldsaneringsregeling (WSNP) van de man. De man en de vrouw zijn de ouders van twee minderjarigen, geboren in 2003 en 2007. De rechtbank Noord-Nederland had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 295,- per kind per maand moest betalen, welke bijdrage door wettelijke indexering is verhoogd. De man heeft in hoger beroep verzocht om nihilstelling van deze alimentatie, omdat hij stelt dat zijn draagkracht sinds de toepassing van de schuldsaneringsregeling per 1 april 2014 ontoereikend is.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 september 2015 is de bewindvoerder als informant aanwezig geweest. Het hof heeft kennisgenomen van aanvullende stukken die door de bewindvoerder zijn ingediend. De vrouw betwist de stelling van de man dat hij geen draagkracht heeft, en stelt dat hij ondanks de schuldsaneringsregeling in staat is om kinderalimentatie te betalen. Het hof overweegt dat een saniet in de WSNP doorgaans niet over draagkracht beschikt om alimentatie te betalen, tenzij bijzondere omstandigheden zich voordoen.

Het hof concludeert dat de man gedurende de resterende duur van de schuldsaneringsregeling geen draagkracht heeft om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen te voldoen. De nihilstelling van de kinderalimentatie wordt vanaf 1 december 2015 toegestaan, maar het verzoek van de man voor de periode van 1 april 2014 tot 1 december 2015 wordt afgewezen. De proceskosten worden voor de man vastgesteld op € 287,- aan eigen bijdrage en € 311,- aan griffierechten. De beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en opnieuw vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.170.327/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/135060 / FA RK 14-917)
beschikking van de familiekamer van 10 november 2015
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.F. Rouwé-Danes, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[de geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.H. Punt-Koopmans, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 november 2014 en 11 februari 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 11 mei 2015;
- het verweerschrift;
- het journaalbericht van mr. Rouwé-Danes van 29 juni 2015 met bijlage;
- het journaalbericht van mr. Punt-Koopmans van 27 juli 2015 met bijlagen;
- het journaalbericht van mr. Rouwé-Danes van 19 augustus 2015 met bijlagen;
- het journaalbericht namens mr. Punt-Koopmans van 24 augustus 2015 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 september 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De bewindvoerder was als informant aanwezig. Mr. Punt-Koopmans heeft een pleitnotitie overgelegd.
3.
De vaststaande feiten
3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in]
2003, en [de minderjarige2] ( [de minderjarige2] ), geboren [in] 2007, over wie de vrouw alleen het gezag uitoefent.
3.2
Bij beschikking van 16 oktober 2013, verbeterd op 11 december 2013 en op 8 januari 2014, en in hoger beroep bekrachtigd op 22 juli 2014, heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, bepaald dat de man met ingang van 19 juli 2013 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] € 295,- per kind per maand zal voldoen. Deze bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2014 ingevolge de wettelijke indexering € 297,66 per kind per maand en per 1 januari 2015 € 300,04 per kind per maand.
3.3
Bij vonnis van 1 april 2014 is ten aanzien van de man de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de man tot nihilstelling van die bijdrage afgewezen en de man in de proceskosten veroordeeld.
4.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van
11 februari 2015.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Bij het hof is op 9 september 2015 binnengekomen een brief van 8 september 2015 met bijlagen van de bewindvoerder. Ondanks dat de vrouw daartegen ter zitting bezwaar heeft gemaakt, heeft het hof kennisgenomen van deze stukken. De bewindvoerder heeft genoemde stukken redelijkerwijs niet eerder kunnen overleggen, omdat zij eerst op
7 september 2015 door het hof als informant in de procedure is betrokken. Daarom wordt uit doelmatigheidsoverwegingen een uitzondering gemaakt als bedoeld in artikel 1.4.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven. De vrouw is hierdoor niet in haar rechten verkort nu zij de brief met bijlagen van 8 september 2015 enkele dagen voorafgaand aan de zitting heeft ontvangen en bij de mondelinge behandeling heeft kunnen reageren op het door de bewindvoerder gestelde.
5.2
De man betwist de behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet, maar stelt dat zijn draagkracht per 1 april 2014 ontoereikend is om enige bijdrage in de kosten van hun verzorging en opvoeding te betalen. De vrouw betwist het gebrek aan draagkracht van de man ook al is per 1 april 2014 de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing.
5.3
Een saniet kan gedurende de tijd waarin de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is slechts beschikken over het op de voet van art. 295 lid 2 Fw door de rechter-commissaris vastgestelde vrij te laten bedrag. Dit bedrag is, gelet op het daarbij van toepassing verklaarde art. 475d Rv, onder het bijstandsniveau gelegen. Tenzij de
rechter-commissaris op de voet van art. 295 lid 3 Fw anders heeft bepaald, moet worden aangenomen dat een saniet, behoudens bijzondere omstandigheden, niet over draagkracht beschikt om onderhoudsbijdragen te betalen. Dit kan anders zijn, indien het vrij te laten bedrag door de rechter-commissaris op een hoger bedrag is bepaald (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD7589).
5.4
Gebleken is dat de rechter-commissaris het in de schuldsaneringsregeling van de man vrij te laten bedrag op verzoek van de bewindvoerder met ingang van 1 april 2014 tot op heden heeft opgehoogd met de bij verbeterde beschikking van 16 oktober 2013 vastgestelde kinderalimentatie. Hoewel de financiële ruimte van de man dit eigenlijk niet toeliet, stelt de bewindvoerder daartoe genoodzaakt te zijn geweest omdat het hof bij beschikking van
22 juli 2014 (door de wijze van procederen van (de advocaat van) de man) het feit dat de schuldsaneringsregeling per 1 april 2014 op de man van toepassing was verklaard buiten beschouwing heeft gelaten bij de beoordeling van diens draagkracht. Aangezien het LBIO vervolgens tot inning van de in rechte vastgestelde kinderalimentatie bij de man overging kon zij, in afwijking van de normale gang van zaken in dit soort kwesties, niet anders dan de rechter-commissaris om een (tijdelijke) verhoging van het vrij te laten bedrag vragen, aldus de bewindvoerder. Zodra nihilstelling van de kinderalimentatie is verkregen zal de bewindvoerder de rechter-commissaris verzoeken het vrij te laten bedrag overeenkomstig de draagkracht van de man weer naar beneden bij te stellen.
5.5
Uit ECLI:NL:HR:2011:BU4937 vloeit voort dat artikel 295 lid 3 Fw niet is bedoeld om daarmee de saniet in staat te stellen al zijn niet in de schuldsanering betrokken financiële verplichtingen te voldoen, ook niet als het gaat om alimentatieverplichtingen. Het betreft een discretionaire bevoegdheid, bij het gebruik waarvan de rechter-commissaris rekening kan houden met de omstandigheden van het geval. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling van de wetgever geweest om in alle gevallen de kinderalimentatievordering een feitelijke voorrangspositie ten opzichte van de andere in de schuldsanering betrokken vorderingen te verlenen.
5.6
Gelet op het vorenstaande gaat het hof ervan uit dat de verhoging van het vrij te laten bedrag met de kinderalimentatie een door de rechter-commissaris in dit bijzondere geval getroffen tijdelijke oplossing is in afwachting van de in de onderhavige procedure verzochte nihilstelling van de kinderalimentatie.
5.7
Namens de vrouw is aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de man, hoewel de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is, toch over voldoende draagkracht beschikt om kinderalimentatie te betalen. Zij stelt dat het in het eerste jaar van de schuldsaneringsregeling op de boedelrekening gespaarde saldo
(€ 15.871,60 op 27 juli 2015), ondanks dat de man in dat jaar ook de kinderalimentatie betaalde, dermate hoog is dat het de verwachting is dat de man, ook al zou hij - anders dan gebruikelijk - de kinderalimentatie door moeten betalen, aan het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling zo goed als alle erkende crediteuren (ruim € 37.000,- op 17 augustus 2015) zal kunnen betalen. Ter zitting is echter naar voren gekomen dat partijen een restschuld van ongeveer € 40.000,- overhouden aan de verkoop van hun voormalig gezamenlijke woning. De hypotheekverstrekker staat nog niet op de lijst van erkende crediteuren van 17 augustus 2015 waar mr. Punt-Koopmans op doelt. Het hof acht het onaannemelijk dat de hypotheekverstrekker deze vordering niet alsnog zal indienen bij de bewindvoerder. Aldus zal het voor rekening van de man komende deel van die schuld ook nog ten laste van de boedel komen. Daarmee komt de totale schuldenlast op ruim € 57.000,-. Volgens de theorie van mr. Punt-Koopmans komt de boedel dan aan het einde van de rit ruim € 10.000,- tekort ten faveure van de kinderalimentatie. Uit het hiervoor onder 5.5 overwogene blijkt dat dat niet de bedoeling is.
5.8
Nu andere bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken, ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van het hiervoor onder 5.3 geformuleerde uitgangspunt. Het hof is van oordeel dat de man gedurende de resterende duur van de schuldsaneringsregeling geen draagkracht heeft om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te voldoen. Het hof zal de nihilstelling van de kinderalimentatie vanaf 1 december 2015 laten ingaan. Voor wat betreft de periode van 1 april 2014 tot 1 december 2015 zal het hof het verzoek van de man afwijzen. De omstandigheid dat de man niet eerder en/of op de juiste manier de tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling (gebruikelijke) nihilstelling van de kinderalimentatie heeft bewerkstelligd, mag in redelijkheid niet ten nadele van de vrouw komen
.Bovendien is de man ondanks de toepassing van de schuldsaneringsregeling tot op heden, weliswaar door de ten koste van de boedel gaande verhoging door de rechter-commissaris van het vrij te laten bedrag, feitelijk ook in staat gebleken om de eerder vastgestelde kinderbijdrage te blijven voldoen. Ter zitting van
11 september jl. is immers naar voren gekomen dat de man tot op dat moment bij was met het betalen van de aan de vrouw verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Van de vrouw kan in redelijkheid niet worden verlangd dat zij zou moeten terugbetalen hetgeen in overeenstemming met de behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] reeds is uitgegeven.
De proceskosten
5.9
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de man gemotiveerd en op goede gronden heeft veroordeeld in de proceskosten. De stelling van de man in appel dat de vrouw voor haar proceskosten een beroep had kunnen doen op bijzondere bijstand doet daar niet aan af. Het kan in alle redelijkheid immers niet zo zijn dat de door toedoen van een procespartij onnodig gemaakte kosten ten laste komen van de collectieve middelen. Het hof onderschrijft dan ook het oordeel van de rechtbank op het punt van de proceskosten en neemt de motivering daarvan - na eigen onderzoek - over. Hetzelfde geldt voor de kosten van het geding in hoger beroep. Als de advocaat van de man in de eerder bij het hof aanhangige alimentatieprocedure had gedaan wat zij vanuit haar positie als procesvertegenwoordiger van de man had moeten doen, dan was deze hele procedure en waren dus ook de daarmee voor de vrouw (in hoger beroep) gepaard gaande kosten niet nodig geweest. Tegen die achtergrond acht het hof het redelijk om de man ook in de proceskosten van de vrouw in hoger beroep te veroordelen. Het hof zal deze kosten, zoals de vrouw heeft verzocht, bepalen op de hoogte van de eigen bijdrage (€ 287,-) en het griffierecht (€ 311,-).

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof beslissen als volgt:

7.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 11 februari 2015 voor wat betreft de periode van 1 december 2015 tot het einde van de op de man van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de verbeterde en in hoger beroep bekrachtigde beschikking van de rechtbank
Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 16 oktober 2013 en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 december 2015 voor de duur van de op hem van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling geen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] behoeft te betalen;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 11 februari 2015 voor het overige;
veroordeelt de man in de kosten van deze procedure en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van de vrouw op € 287,- aan eigen bijdrage en op € 311,- aan griffierechten;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. M.P. den Hollander en
mr. A.W. Jongbloed, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
10 november 2015 in bijzijn van de griffier.