Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 januari 2015;
- het verweerschrift met producties, ingekomen op 12 mei 2015;
- een journaalbericht van mr. Giard van 24 augustus 2015 met bijlagen, ingekomen op
- een journaalbericht van mr. Giard van 3 september 2015 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van mr. Giard van 3 september 2015 met bijlagen, ingekomen op
3.De vaststaande feiten
4.De omvang van het geschil
De man verzoekt de beschikking van 5 november 2014 te wijzigen, voor zover daarbij zijn verzoek partneralimentatie vast te stellen is afgewezen en, opnieuw beschikkende, een partneralimentatie vast te stellen van € 1.500,- bruto per maand, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht met ingang van 5 november 2014.
5.De motivering van de beslissing
De man stelt zijn totale behoefte op basis van de door hem overgelegde behoeftelijst op
€ 1.722,22 netto per maand en op basis van de zogenaamde 60%-norm op € 1.760,- netto per maand, uitgaande van een netto gezinsinkomen van € 2.934,- , samengesteld uit € 2.652,- aan inkomen van de vrouw en € 282,- netto aan inkomen uit zijn onderneming.
Subsidiair stelt de vrouw dat de man geen behoefte heeft aan partneralimentatie, omdat hij voldoende inkomsten uit zijn onderneming genereert om in de kosten van zijn levensonderhoud te voorzien. De man houdt zich bezig met inkopen en verkopen van auto’s, waarmee hij zwarte inkomsten genereert. Het gaat goed met de onderneming van de man, nu hij eind 2013 is gaan uitbreiden en aangrenzende bedrijfsruimte heeft gehuurd. In het verleden had de man steeds aanzienlijke stapels cash geld voorhanden. De geldstoom binnen de onderneming gaat niet via de zakelijke rekening.
De vrouw voert voorts nog aan dat bij de bepaling van de huwelijksgerelateerde behoefte rekening moet worden gehouden met de kosten die partijen hadden voor hun kinderen ad € 466,95 per maand. Op grond daarvan kan behoefte man niet hoger zijn dan € 901,- per maand.
De man heeft voldoende diploma’s en werkervaring om betaald werk te kunnen vinden. Dat hij dat niet doet is zijn keuze. Van de man mag worden verwacht dat hij de nodige maatregelen neemt om in zijn eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. De man solliciteert bewust onder zijn niveau, omdat hij - gelet op de drukte in zijn onderneming - geen tijd heeft om in dienstverband te werken. Gezien zijn arbeidsverleden stelt de vrouw dat de man een verdiencapaciteit heeft van in ieder geval € 1.500,- netto per maand. Daarmee kan hij volledig in zijn eigen behoefte voorzien en heeft hij geen aanvullende behoefte aan partneralimentatie, aldus de vrouw.
Nu de vrouw tegenover deze gemotiveerde betwisting van de man geen andere feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit de juistheid van haar stelling moet blijken en ook geen bewijs heeft aangeboden van haar stelling dat de man met [A.] is gehuwd, dan wel met haar samenwoont als waren zij gehuwd, is het hof van oordeel dat het beroep van de vrouw op artikel 1:160 BW faalt.
Voorts stelt de vrouw voorts dat zij in februari 2013 er achter is gekomen dat de man al jarenlang een geheime buitenechtelijke relatie had met [B.], waaruit twee buitenechtelijke kinderen - een tweeling van thans negen jaar oud - zijn geboren. Hij bezocht deze kinderen iedere zondag en gebruikte volgens de vrouw haar inkomen om hen te onderhouden.
Verder stelt de vrouw dat het feit dat de man thans religieus is gehuwd dan wel is verloofd met [A.], de lotsverbondenheid tussen partijen heeft beëindigd.
De man heeft weliswaar betwist dat hij de vrouw en de kinderen psychisch heeft mishandeld, maar heeft ter mondelinge behandeling wel erkend dat hij vanaf tien jaar geleden een dubbelleven heeft geleid doordat dat hij, nadat hij in 1998 uit de gevangenis kwam, gedurende ongeveer tien jaar een geheime relatie met [B.] heeft gehad, waaruit een tweeling is geboren. Pas vier jaar geleden is de relatie met [B.] volgens de man verbroken. Af en toe heeft hij nog wel contact met de twee kinderen van hem en [B.], aldus de man.
Het ontbreken van de lotsverbondenheid tussen partijen wordt naar het oordeel van het hof bevestigd doordat de man inmiddels een nieuwe partner heeft, te weten [A.], met wie hij inmiddels (in ieder geval) is verloofd, en over wie hij ter mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij voornemens is met haar te trouwen.