ECLI:NL:GHARL:2015:8533

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
200.174.143/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over minderjarigen in het kader van kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de moeder over haar drie minderjarige kinderen. De moeder was eerder door de rechtbank Noord-Nederland ontheven van het gezag over de kinderen, die sinds 2008 onder toezicht stonden van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI). De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking, waarin zij verzoekt om de raad niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot ontheffing van het gezag.

De rechtbank had op 29 april 2015 geoordeeld dat de moeder ongeschikt was om voor de kinderen te zorgen, en de GI tot voogd benoemd. In het hoger beroep heeft de moeder betoogd dat zij in staat is om voor haar kinderen te zorgen en dat de beslissing van de rechtbank niet op voldoende actuele informatie is gebaseerd. De raad en de GI hebben de stellingen van de moeder bestreden en verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

Het hof heeft de argumenten van de moeder, de raad en de GI zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat de moeder niet in staat is om de benodigde stabiliteit en veiligheid te bieden aan de kinderen, die in het verleden getuige zijn geweest van huiselijk geweld en andere problematische situaties. De ontheffing van het gezag is in het belang van de kinderen, omdat het hen rust en duidelijkheid biedt over hun toekomst. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en benadrukt dat de moeder, ondanks de ontheffing, betrokken kan blijven bij belangrijke beslissingen omtrent de opvoeding van haar kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.174.143/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/137904/FA RK 14-1733)
beschikking van de familiekamer van 10 november 2015
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.J. Jongsma, kantoorhoudend te Joure,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de vader] ,

wonende te [A] ,
hierna te noemen: de vader,
2. William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
de gecertificeerde instelling, verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij beschikking van 29 april 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, - voor zover hier van belang - de moeder ontheven van het gezag over de minderjarigen [de minderjarige1] (hierna te noemen [de minderjarige1] ), geboren [in] 1998 te [B] , [de minderjarige2] (hierna te noemen [de minderjarige2] ), geboren [in] 2000 te [B] , en [de minderjarige3] (hierna te noemen: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2004 te [C] , en de GI benoemd tot voogd over de minderjarigen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .
2.
Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 28 juli 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof - naar het hof begrijpt - die beschikking gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw rechtdoende de raad niet ontvankelijk te verklaren in zijn inleidend verzoek, dan wel dit verzoek tot ontheffing van de moeder van het gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 25 augustus 2015, heeft de raad het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden en het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 8 september 2015, heeft de GI het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden en het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4
Ter griffie van het hof is binnengekomen een brief van 4 augustus 2015 van
mr. Jongsma met bijlage (het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg).
2.5
De minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben bij brief, ter griffie van het hof binnengekomen op 30 september 2015, aan het hof hun mening kenbaar gemaakt met betrekking tot de zaak.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 26 oktober 2015 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is de heer [D] verschenen. Namens de GI is verschenen jeugdzorgwerker mevrouw [E] . Voorts is verschenen de vader.

3.De vaststaande feiten

3.1
[de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] staan sinds 20 februari 2008 onder toezicht van de GI. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn tevens sinds 26 januari 2009 uit huis geplaatst, [de minderjarige3] sinds 11 november 2009. De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn sindsdien ieder jaar verlengd.
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen op een uit de AWBZ gefinancierde zorgboerderij te [F] .
[de minderjarige3] verbleef sinds 1 februari 2010 in een pleeggezin. Op 17 september 2014 is zij overgeplaatst naar een behandelgroep van [G] in [H] .
3.3
Op basis van de bevindingen van het raadsonderzoek, neergelegd in een rapport van 24 oktober 2014, heeft de raad de rechtbank bij inleidend verweerschrift van 27 oktober 2014 verzocht om de ouders gedwongen te ontheffen van het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . De raad heeft voorts verzocht om de GI tot voogd te benoemen.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de raad toegewezen en de vader en de moeder ontheven van het gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] met benoeming van de GI tot voogd. De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank voor zover zij daarbij van het gezag over de kinderen is ontheven en heeft hoger beroep ingesteld.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Aangezien het verzoekschrift van de raad is ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen is het recht dat vóór 1 januari 2015 gold van toepassing.
4.2
Op grond van artikel 1:266 BW (oud) kan de rechter, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
4.3
Ingevolge artikel 1:268 lid 1 BW (oud) kan ontheffing niet worden uitgesproken, indien de ouder zich daartegen verzet. Deze regel lijdt ingevolge artikel 1:268 lid 2 onder a BW (oud) uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging dat de minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, af te wenden.
4.4
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot ontheffing van het gezag van de ouder(s) de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
4.5
Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat - gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie - niet (zonder meer) in de weg aan een gedwongen ontheffing.
4.6
De moeder kan zich met de ontheffing van het gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] niet verenigen. Zij bestrijdt dat zij ongeschikt of onmachtig is om [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] te verzorgen en op te voeden. Zij voelt zich gegriefd door de beschikking van de rechtbank. De bestreden beschikking berust volgens de moeder niet op voldoende actuele en juiste informatie. Zo stelt de moeder dat het -onder meer- volstrekt onjuist is dat zij verstandelijk beperkt zou zijn. Zij wijst erop dat zij in 2009 getest is door een psycholoog en dat uit deze test blijkt dat zij op verbaal gebied een IQ heeft van 78 en op performaal gebied een IQ van 86. Met een gemiddeld IQ van 81 is de moeder zwakbegaafd, hetgeen inhoudt dat zij moeite heeft met leren. De moeder betwist dan ook dat al hetgeen zij geleerd heeft niet zou beklijven en zij niet in staat zou zijn haar eigen belangen onderschikt te maken aan die van de kinderen. De kinderen staan bij haar op de eerste plaats en zij wijst erop dat er nimmer problemen zijn geweest over de uitoefening van het gezag. De moeder heeft altijd meegewerkt, waar nodig altijd toestemming verleend en daarmee de belangen van de kinderen voorop gesteld.
Ook blijkt volgens de moeder niet van enige spanningen of onzekerheid bij de kinderen over de jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De moeder stelt dat het voor de kinderen duidelijk is waar ze zullen opgroeien en wie de beslissingen over hen neemt. De moeder is het ermee eens dat het perspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op de zorgboerderij is en dat zij later naar een begeleid wonen traject gaan. Over het perspectief van [de minderjarige3] is de moeder van mening dat er eerst een duidelijk behandelplan vanuit [G] moet komen, en dat er daarna pas kan worden beslist of [de minderjarige3] thuis kan komen wonen bij de moeder.
De moeder maakt zich grote zorgen over [de minderjarige3] en haar wegloopgedrag. Volgens de moeder is [de minderjarige3] niet gelukkig bij [G] en wil ze terug naar huis. [de minderjarige3] is al meerdere malen weggelopen bij [G] . De moeder wil er graag over meedenken en meebeslissen hoe dit kan worden voorkomen, maar heeft het gevoel dat er nu anders met haar wordt omgegaan sinds zij geen gezag meer heeft over de kinderen. Er wordt niet meer naar haar geluisterd, zij krijgt geen antwoorden op haar vragen en wordt pas achteraf geïnformeerd.
De ontheffing is voor de moeder gevoelsmatig een zware beslissing. Voor de moeder is het niet voldoende om op de hoogte te worden gehouden over het welzijn van haar kinderen. De moeder wil volledig betrokken blijven bij de opvoeding en bij de belangrijke keuzes met betrekking tot [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .
4.7
De raad, de GI en de vader hebben het standpunt van de moeder bestreden en zijn het eens met de bestreden beschikking.
De GI heeft ter zitting nogmaals benadrukt dat er door de GI, voor en ook na de ontheffing, naar gestreefd wordt om de ouders zoveel mogelijk te betrekken bij de opvoeding en verzorging van hun kinderen. Ook ten aanzien van belangrijke beslissingen is het uitgangspunt om in overleg te gaan met de ouders en hen zoveel mogelijk daarbij te betrekken. Er moet echter worden voorkomen dat het nemen van beslissingen ten aanzien van de kinderen vertraging blijft oplopen, omdat dit niet goed voor hen is. Belangrijk is dat het duidelijk wordt voor de kinderen wie wat beslist en waar hun woonperspectief ligt, met name voor [de minderjarige3] . Op dit moment is het zo dat er regelmatig vertraging in de hulpverlening is, omdat de moeder het niet eens is met de GI over de vervolgplek van [de minderjarige3] en omdat zij nieuwe vormen van hulpverlening bedenkt die zij in wil zetten voor [de minderjarige3] . Daarbij heeft de moeder regelmatig commentaar op de aangereikte en ingezette hulpverlening en is er sprake van strijd tussen de ouders, die het niet met elkaar eens zijn.
Ook de raad en de GI maken zich zorgen over het wegloopgedrag van [de minderjarige3] . Voor alle betrokkenen staat vast dat [de minderjarige3] toe is aan een nieuwe vervolgstap/vervolgplek. [de minderjarige3] ziet op haar behandelgroep [G] de rest van de kinderen doorstromen en heeft daar moeite mee, omdat zij niet weet waar zij heen gaat. De GI is dan ook op dit moment intensief op zoek naar een vervolgplek voor [de minderjarige3] , een plek die goed aansluit bij haar problematiek en waarover iedereen tevreden is, ook de van het gezag ontheven ouders.
Volgens de raad en de GI zal de ontheffing de mogelijkheid geven om tijdig beslissingen in het belang van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] te nemen, hetgeen de veiligheid en rust waarborgt en aan de kinderen de duidelijkheid en richting biedt die ze nodig hebben.
4.8
De vader vindt het meest belangrijke dat de kinderen eindelijk, nadat acht jaar lang de maatregelen tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing telkens zijn verlengd, rust krijgen. Hoewel de vader vindt dat hij - anders dan de moeder - ten onrechte uit het gezag is ontheven over de kinderen, heeft hij besloten om zich tegen de ontheffing niet te verzetten. De kinderen weten wie hun vader is en hij hoeft zich niet te bewijzen.
Zijn omgang met de kinderen verloopt naar ieders tevredenheid. Ook heeft de vader verklaard niet het gevoel te hebben dat hij sinds hij uit het gezag is ontheven minder betrokken is bij de kinderen dan voorheen. De samenwerking met de GI verloopt goed. Hij begrijpt niet wat de moeder met dit hoger beroep wil bereiken. Volgens de vader worden de kinderen doodmoe van dit alles, zij hebben geen rust. Het moet dan ook volgens vader een keer worden stopgezet.
4.9
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden de moeder uit het gezag over de minderjarigen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] heeft ontheven en neemt deze gronden na eigen onderzoek over. Het hof heeft geen andersluidende informatie die aanleiding geeft om anders te oordelen.
4.1
Vast staat dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] inmiddels langer hebben geduurd dan de hiervoor onder 4.3 genoemde termijnen.
4.11
Uit de beschikbare gegevens, waaronder die uit het raadsrapport d.d. 24 oktober 2014 dat aan het verzoek tot ontheffing ten grondslag ligt, en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, is in dit verband gebleken dat het opvoedingsperspectief van alle drie de kinderen, ook dat van [de minderjarige3] , niet bij hun moeder ligt. Op grond daarvan ontbreekt het vooruitzicht op terugkeer naar de moeder, zodat het doel van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing er niet meer is.
4.12
Het hof overweegt daarbij dat de moeder in het verleden niet in staat is gebleken voldoende veiligheid en stabiliteit te bieden aan [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] en dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat dit thans anders is. Zowel de kinderen als de moeder kampen ieder met - in de stukken beschreven - eigen persoonlijke, complexe problematiek. Daarbij speelt dat [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in de thuissituatie onwenselijke gebeurtenissen hebben meegemaakt. Zo zijn ze getuige geweest van huiselijk geweld (geweld tussen de ouders, en soms ook tegen de kinderen), hetgeen mede ook heeft geleid tot hun ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Verder heeft [de minderjarige3] een verstandelijke beperking. Bij alle drie de kinderen is er sprake van hechtingsproblematiek en bestaan er zorgen over hun sociale, emotionele en cognitieve ontwikkeling.
[de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn, mede in verband met het verleden, beschadigde en kwetsbare kinderen, die een daarop toegespitste opvoedkundige aanpak nodig hebben. Deze opvoedkundige aanpak wordt thans geboden door respectievelijk een pleeggezin in de vorm van een uit de AWBZ gefinancierde zorgboerderij en een behandelgroep (in open setting). [de minderjarige3] staat op een wachtlijst voor een gezinshuis. Voor hun verdere ontwikkeling is het uiterst belangrijk dat een op de kinderen toegespitste opvoedingsaanpak wordt gecontinueerd. Het ligt niet in de macht van de moeder om deze aanpak te bieden. Daarbij speelt dat de kinderen vanwege hun hechtingsproblematiek een groot beroep op hun opvoeder doen.
4.13
Het hof is van oordeel dat, nu duidelijk is dat de moeder ongeschikt en onmachtig is om [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] te verzorgen en op te voeden terwijl er geen perspectief meer is op terugkeer naar de moeder, het voortdurend verlengen van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet in hun belang is. Ontheffing is in het belang van de kinderen, omdat ontheffing aan hen rust en duidelijkheid geeft over hun toekomst en de positie die de moeder in hun leven gaat innemen.
4.14
Weliswaar levert de ontheffing een inmenging op in het gezinsleven tussen de moeder en de kinderen, voor zover het betreft de wijze waarop belangrijke beslissingen over de kinderen worden genomen, maar die inmenging is naar het oordeel van het hof gerechtvaardigd in het belang van de geestelijke en lichamelijke gezondheid van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] en is voorts bij wet voorzien. Het belang van de moeder bij behoud van het gezag weegt naar het oordeel van het hof niet op tegen het belang van de minderjarigen bij duidelijkheid, continuïteit en stabiliteit in hun leven.
4.15
Het hof vindt het tenslotte nog belangrijk te overwegen dat de moeder, ondanks de ontheffing, in de gelegenheid zal zijn en blijven om contact met [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] en met de school/zorginstelling van de kinderen te onderhouden en om betrokken te blijven bij belangrijke beslissingen met betrekking tot [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , zoals de gezinsvoogd tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft toegezegd.
De moeder zal immers altijd de moeder van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] blijven. Het hof wenst voorts ten behoeve van de moeder te benadrukken dat de maatregel van ontheffing geen verwijtend karakter heeft.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 29 april 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. J.G. Idsardi en mr. J.W. baron van Knobelsdorff en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 november 2015, in bijzijn van de griffier.