ECLI:NL:GHARL:2015:8473

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
10 november 2015
Zaaknummer
200.166.640
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot schenking in het kader van bewindvoering en nalatenschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot machtiging voor een eenmalige schenking van € 100.000,- door de rechthebbende, die onder bewind stond, aan haar dochter. De verzoeker, Antonius Filippus Petrus van Waas, was de voorheen bewindvoerder en thans executeur van de nalatenschap van de rechthebbende. De kantonrechter had eerder, op 18 december 2014, de gevraagde machtiging geweigerd, waarop verzoeker in hoger beroep ging. Het hof heeft vastgesteld dat er een schenkingstraditie bestond, waarbij de rechthebbende eerder ook aan haar dochter had geschonken en financiële ondersteuning had geboden. Het hof oordeelde dat de financiële positie van de rechthebbende niet in gevaar kwam door de schenking, gezien haar aanzienlijke vermogen. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de gevraagde machtiging verleend, waarmee het verzoek van de executeur werd ingewilligd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.166.640
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 3380567)
beschikking van de familiekamer van 10 november 2015
inzake
Antonius Filippus Petrus van Waas, in zijn hoedanigheid van voorheen bewindvoerder over de goederen en thans executeur van de nalatenschap van
[rechthebbende],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. P.G. Knoppers te Utrecht.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de dochter.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 december 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 maart 2015;
  • een journaalbericht van mr. Knoppers van 9 juli 2015 met bijlagen, ingekomen op 10 juli 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 september 2015 plaatsgevonden. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De vaststaande feiten

3.1
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Utrecht van 7 december 2010 is bewind ingesteld over de goederen van [rechthebbende], geboren [geboortedatum] 1945 te [geboorteplaats] (verder te noemen: de rechthebbende), met benoeming van verzoeker tot bewindvoerder.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 1 september 2014, heeft verzoeker in zijn hoedanigheid van bewindvoerder machtiging gevraagd voor een eenmalige schenking van € 100.000,- in 2014 aan de dochter ten behoeve van de aankoop door haar van een eigen woning/appartement.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de gevraagde machtiging geweigerd.
3.4
Op 31 december 2014 heeft de verzoeker in zijn hoedanigheid van bewindvoerder aan de dochter een bedrag van € 100.000,- geschonken onder de opschortende voorwaarde dat de schenking als aflossing van de eigenwoningschuld zal worden aangemerkt en onder de ontbindende voorwaarde dat in hoger beroep geen machtiging wordt verleend als bedoeld in artikel 1:441 Burgerlijk Wetboek (BW).
3.5
De rechthebbende, [rechthebbende], is op 11 mei 2015 overleden.
3.6
Bij testament van 2 maart 2010 heeft de rechthebbende de dochter benoemd tot enig erfgename van haar nalatenschap en verzoeker benoemd tot testamentair executeur/afwikkelingsbewindvoerder en tevens tot testamentair bewindvoerder.

4.De omvang van het geschil

Verzoeker is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
18 december 2014. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. Verzoeker verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, primair machtiging te verlenen als bedoeld in artikel 1:441 BW voor het doen van een eenmalige schenking door de rechthebbende, respectievelijk verzoeker aan de dochter van € 100.000,-, en subsidiair machtiging te verlenen als bedoeld in artikel 1:441 BW voor het doen van een eenmalige schenking door de rechthebbende, respectievelijk verzoeker aan de dochter van € 5.229,-.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof stelt voorop dat een door de bewindvoerder ingediend verzoek om te worden gemachtigd tot het doen van een schenking namens een rechthebbende die zijn wil niet kan bepalen, in beginsel zal worden afgewezen. Dit kan - onder andere - anders zijn indien een schenkingstraditie wordt aangetoond. Een dergelijke schenkingstraditie kan worden afgeleid uit aangetoonde repeterende handelingen van de rechthebbende voorafgaand aan instelling van het bewind. Er is dan, behoudens het geval dat sprake is van zodanig afgenomen vermogen dat voortzetting van die traditie de toekomstige verzorging van de rechthebbende in gevaar brengt, geen reden om van dit gebruik af te wijken.
5.2
Verzoeker stelt - beknopt weergegeven en voor zover van belang - het volgende.
De rechthebbende beschikte bij leven over een aanzienlijk inkomen en vermogen. Haar inkomen uit vermogen, banksaldi en beleggingen werden niet aangewend voor de lopende jaarlijkse uitgaven, zodat het vermogen jaarlijks groeit. De rechthebbende beschikte over aanzienlijk meer liquide middelen dan de in de aanbevelingen LOVCK gehanteerde norm van € 30.000,-. Haar financiële positie kwam dus door de schenking niet in gevaar, haar vermogensrechtelijke belangen werden hierdoor op geen enkele manier geschaad.
De dochter heeft een zeer laag inkomen en geen vermogen. De rechthebbende verstrekte de dochter maandelijks € 125,- als bijdrage in haar levensonderhoud.
De rechthebbende heeft op 15 januari 1992 fl. 20.500,- aan de dochter geschonken. Op
18 maart 1994 heeft zij haar een lening van fl. 100.000,- verstrekt ten behoeve van de aankoop van een woning. De rechthebbende heeft in 2012 en in 2013 aan de dochter een belastingvrije schenkingen gedaan van respectievelijk € 5.030,- en € 5.141,-. Met de schenking van € 100.000,- in 2014 werd gebruik gemaakt van de tijdelijke verruiming van de fiscale vrijstelling tot dit bedrag. Gelet op de eerder gedane belastingvrije schenkingen ligt volgens verzoeker voor de hand dat de rechthebbende in 2014 ook gebruik wenste te maken van de volledige vrijstelling.
5.2
Het hof ziet aanleiding eerst grief II te bespreken en is van oordeel dat in het onderhavige geval voldoende aangetoond dat, zowel tijdens als voorafgaande aan het bewind, een schenkingstraditie aanwezig is geweest. De rechthebbende heeft op 15 januari 1992 fl. 20.500,- aan de dochter geschonken. Ook heeft de rechthebbende haar maandelijks
€ 125,- verstrekt, zodat de dochter meer ruimte kreeg in de kosten van haar levensonderhoud. In 2012 is met machtiging van de kantonrechter een belastingvrije schenking van € 5.030,- aan de dochter gedaan. Uit deze beschikking moet worden afgeleid dat toen is besproken dat het de intentie van de rechthebbende was schenkingen aan de dochter te doen. Vervolgens heeft de rechthebbende in 2013 met toestemming van de kantonrechter € 5.141,- belastingvrij aan de dochter geschonken. Met de schenking van € 100.000,- in 2014 kon door de rechthebbende gebruik worden gemaakt van de tijdelijke verruiming van de fiscale vrijstelling tot dat bedrag ten behoeve van de aankoop van een woning door de dochter. Gelet op de eerder gedane belastingvrije schenkingen en eerder door de rechthebbende aan de dochter geboden hulp bij de aankoop van een woning (in de vorm van een lening met gunstige voorwaarden) kan ervan worden uitgegaan dat de rechthebbende ook in 2014 gebruik wenste te maken van de toen geldende fiscale vrijstelling. Het hof acht het daarbij van belang dat het vermogen van de rechthebbende meer dan € 1.000.000,- bedraagt, zodat door deze schenking het vermogen van de rechthebbende niet onder de door de LOVCK gestelde grens van € 30.000,- komt. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding de door de executeur gevraagde machtiging te weigeren. Grief II slaagt. De overige grieven behoeven geen bespreking.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt grief II. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
18 december 2014, en opnieuw beschikkende:
verleent machtiging als bedoeld in artikel 1:441 BW voor het doen van een eenmalige schenking door de verzoeker in zijn hoedanigheid van voorheen bewindvoerder over de goederen van [rechthebbende] en thans executeur van haar nalatenschap aan de dochter van € 100.000,-.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.P.M. van den Dungen, C.J. Laurentius-Kooter en
B.F. Keulen, bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. C.J. Laurentius-Kooter, en is op 10 november 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.