Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Dyka,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
grieven 1 en 2keren zich tegen deze feitenvaststelling, deels met de klacht dat de rechtbank niet alle feiten zoals
Swentibold GmbH die had gepresenteerd in het vonnis heeft overgenomen. Het hof overweegt daartoe dat er geen rechtsregel is die de rechter verplicht alle door de ene partij gestelde en door de andere partij erkende of niet weersproken feiten als vaststaand in de uitspraak te vermelden. Het staat de rechter vrij uit de tussen partijen vaststaande feiten die selectie te maken welke hem voor de beoordeling van het geschil relevant voorkomt. Ten aanzien van door de wederpartij betwiste feiten geldt dat deze, als de betwisting voldoende is gemotiveerd, niet onder de vaststaande feiten geschaard mogen worden.
Swentibold GmbH “
im Parallelverfahren” (vrijwaring) betrokken.
Naar aanleiding van uw schrijven d.d. 13.07.2010 m.b.t. openstaande facturen van de firma Dyka BV kunnen wij u het volgende mededelen. Aangezien er een schadeclaim van € 30.000,= m.b.t. door Dyka BV geleverd ondeugdelijk materiaal ligt, zullen wij tot verdere afhandeling van deze zaak alle betalingen aan Dyka BV opschorten.”
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.Rechtsmacht en toepasselijk recht
lex loci delicti). Een rechtskeuze is gesteld noch gebleken. Artikel 5 WCOD bepaalt dat, indien een onrechtmatige daad nauw verbonden is met een tussen dader en benadeelde bestaande of gewezen rechtsverhouding, in afwijking van artikel 3 op de verbintenis uit onrechtmatige daad het recht kan worden toegepast dat die andere rechtsverhouding beheerst.
6.De beoordeling van de grieven
Swentibold GmbH, meebrengt. Swentibold GmbH heeft met
grieven 3 en 4het geschil ten aanzien van deze grondslag in volle omvang aan het hof voorgelegd. De grieven zullen gezamenlijk worden besproken.
(HR 24 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9069 (Vleesmeesters/Alog) en
HR 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT7496 (Wierts/Visseren)).
7:23 lid 2 BW.
7.De beslissing
€ 4.893,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
3 november 2015 in bijzijn van de griffier.